Dialectica is volgens de beteekenis van het Grieksche woord de kunst van redetwisten , bij de oude wijsgeeren in zwang en door de drogredenaars misbruikt.
Zeno wendde haar aan om zijne stellingen tegen geopperde bezwaren te verdedigen, en vooral Sócrates en zijne leerlingen namen hunne toevlugt tot dat wapen der Sophisten, om hen daarmede te bestrijden. Bij Plato is de dialectica de methode van het bespiegelend denken en de leer der bovenzinnelijke zaken (ideeën), waaruit hij de begrippen afleidde, waarop zijne dialectica gegrond was. Hij daalde af van het algemeene tot het bijzondere, terwijl daarentegen Aristóteles van het bijzondere tot het algemeene opklom en de grondlegger werd der logica. De dialectica ontving van hem de meer beperkte beteekenis van een onderzoek volgens waarschijnlijkheid.
Kant onderscheidt eene logische, transcendentale en natuurlijke dialectica , en Hegel, tot de oorspronkelijke beteekenis terugkeerend, noemt haar de ontwikkeling van een begrip door de tegenstellingen, waardoor het redelijk denken tot de hoogere, daarin vervatte eenheid doordringt. — Thans noemt men dialectica veelal de kunst om door schijnbaar gegronde redenéringen het ongegronde eener stelling te verbergen en aan deze de kleur van eene bewezene waarheid te geven.