Delft, eene oude Nederlandsche stad, in de provincie Zuid-Holland 1¼ uur gaans van ’s Hage en 3 uur gaans van Rotterdam gelegen en door den Hollandschen Spoorweg, vaarten en wegen met die beide plaatsen verbonden, verheft zich aan den oever van de Schie, is de hoofdplaats van een kanton en telt ongeveer 22000 inwoners.
Tot de merkwaardige gebouwen behooren er de Hippolytus-Kerk, in 1648 gesticht, met de praalgraven van Matlen Harpertsz. Tromp en van Piet Hein, van Elizabeth van Marnix (eene dochter van Philips, heer van St. Aldegonde), benevens gedenkteekens van Leeuwenhoek en Poot, — de Nieuwe of St. Ursula-Kerk met het heerlijk praalgraf van prins Willem I, te Delft op het Prinsenhof den 10den Julij 1584 van Balthasar Gerards doorschoten — een gedenkteeken, door Hendrik de Keyzer vervaardigd. Op de zwart marmeren tombe bevindt zich in liggende houding het levensgroot beeld van den Prins in wit marmer met zijn trouwen hond aan zijne voeten, terwijl de marmeren hemel op 22 kolommen rust, en de 4 hoeken met de beelden der Vrijheid, Geregtigheid, Voorzigtigheid en Godsdienst zijn versierd. Aan het hoofdeneind aanschouwt men een levensgroot metalen beeld van den Prins in volle wapenrusting op een kunstig gewerkten zetel.
Zijn stoffelijk overschot en dat van later overledene leden van zijn geslacht is er in den grafkelder bijgezet. Men heeft er voorts eene polytechnische school in het gebouw, waar van 1814 tot 1828 de artillerie- en genie-school en van 1842 tot 1864 de académie tot opleiding van burgerlijke ingenieurs gevestigd was, — eene instelling van onderwijs in de Indische taal-, land- en volkenkunde, — eene hoogere burgerschool met 6-jarigen cursus, — een gymnasium, — een krankzinnigengesticht, — 's Rijks artilleriestapel- en constructie-magazijnen, en een groot aantal fabrieken.
Men vindt deze stad reeds vermeld in de 11de eeuw; in 1072 werd zij van muren voorzien. In 1304 leden de Vlamingen, die de stad wilden binnendringen, aldaar eene geduchte nederlaag, in 1359 had zij eene belégering te verduren van haren landheer hertog Albrecht, in 1536 is zij grootendeels afgebrand, en in 1654 werd door het springen van een buskruid-magazijn een aanmerkelijk gedeelte van de stad vernield. Weleer had zij over Delfshaven — een klein stadje, aan de Nieuwe Maas digtbij Rotterdam gelegen en vele fabrieken, vooral branderijen, en ruim 5000 zielen bezittende — eene aanmerkelijke scheepvaart, zelfs op Oost-Indië, en zij verwierf vooral door hare plateelbakkerijen (zie Aardewerk) in de 17de eeuw grooten roem. Thans echter is die tak van nijverheid aldaar geheel en al vervallen. Zeer gezocht is in onzen tijd de Delftsche boter, uit vruchtbare weiden van haren omtrek afkomstig.