Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Decker

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Abraham de Decker, geboren te Antwerpen in 1582. Hij koos de krijgsmansloopbaan en behoorde tot de bevelhebbers van Ostende, toen deze stad door Albertus van Oostenrijk belegerd werd. Na dien tijd vestigde hij zich eerst te Dordrecht en toen te Amsterdam, waar hij benoemd werd tot makelaar. Hij omhelsde de Hervormde godsdienst en was een gelukkig beoefenaar der letteren en der geschiedenis des Vaderlands. Hij leverde eene vertaling van Florus en eene van Eutropius, die in 1664 door zijn zoon werden uitgegeven, en overleed den 16den Mei 1658.

Jeremias de Decker, een zoon van den voorgaande. Deze Nederlandsche dichter werd geboren te Dordrecht in 1609 of 1610 en maakte zich reeds vroeg bekend met onderscheidene oude en nieuwe talen, inzonderheid met de Nederlandsche taal. Hij zette het handelsbedrijf van zijn vader voort, en zijne dichterlijke voortbrengselen getuigen van zijne uitstekende poëtische gaven. Zijn „Goede vrijdag”, zijn „Baptistes of Dooper” en het eerste deel zijner „Puntdichten” zagen afzonderlijk het licht, en zijn „Lof der geldzucht” verscheen eerst na zijn dood. De eerste uitgave van zijne „Rijmoefeningen” had plaats in 1656, en de ode, door Witsen Geysbeek bezorgd, in 1827. Daarenboven vervaardigde hij eene vertaling der „Historie” van Aelins Sejanus. Hij overleed te Amsterdam in December 1666.

Karl von Decker, een Pruissisch generaal en tevens een verdienstelijk schrijver over krijgszaken. Hij werd geboren te Berlijn den 21sten April 1784, trad in dienst bij de artillerie, zag zich in 1800 bevorderd tot officier en onderscheidde zich in den veldtogt van 1807. Na den vrede kwam hij op non-activiteit, doch werd in 1809 als ritmeester geplaatst bij het corps van den hertog van Braunschweig-Oels, dien hij naar Engeland volgde. In 1813 keerde hij terug in Pruissische dienst, werd kapitein bij den generalen staf en woonde de veldtogten bij van 1812—1835. In 1817 werd hij bevorderd tot majoor en in 1821 tot directeur eener afdeeling van het Topographisch bureau, waarna hij voorlezingen hield aan de militaire school, totdat hij in 1827 terugkeerde tot de artillerie.

In 1831 werd hij als generaal-majoor beschikbaar gesteld, en overleed den 29sten Junij 1844. Van zijne talrijke geschriften noemen wij: „Die Artillerie für alle Waffen (1816, 3 dln)”, — „Ansichten über die Kriegführung im Geiste der Zeit (1817)”, — „Gefechtslehre der Cavalerie und reitenden Artillerie (1819)”, — en „Taktik der drei Waffen (3*e uitgave 1854)”. Hij stichtte met Rühle von Lelienstern in 1816 het „Militär-wochenblatt”, en met Ciriacy en Blesson in 1824 het „Zeitschrift für Kunst, Wissenschaft und Geschichte des Kriegs”. Zijne letterkundige werken verschenen onder den naam van Adalbert vom Thale.

< >