Eene der grootste en meestbevolkte steden van Hongarije, sedert 1715 eene Koninklijke vrijstad en de hoofdstad van een comitaat, ligt aan de overzijde van de Theisz in eene schrale vlakte.
Zij is zeer ruim gebouwd en draagt al de kenmerken van eene Hongaarsche stad. Zij is voorzien van 8 poorten, en hare voorsteden verliezen zich in onafzienbare heidevelden. Toch bezit deze plaats eenige schoone gebouwen, zooals de R. Katholieke en de Protestantsche hoofdkerken, het Piaristenklooster en het stadhuis. Men heeft er eene kamer van koophandel en nijverheid, 'eene Hervormde hoogeschool, de oudste en voornaamste in Hongarije, met eene groote bibliotheek, eene school der Piaristen, een paar gymnasia enz. Het aantal inwoners bedraagt ruim 36000, die, met uitzondering van 2000 R. Katholieken, nagenoeg alle Magyaren zijn en tot het Hervormde Kerkgenootschap behooren.
Zij onderscheiden zich door hunne nijverheid, en vervaardigen wollen stoffen, mantels, leder, schoenen, kanonnen, meubels, zeep, pijpen,enz. Voorts vindt men er salpeterziederijen en brandewijnstokerijen. Zij is door een spoorweg met de hoofdstad des rijks verbonden, en 4 jaarmarkten brengen er veel vertier. Weleer had Debreczin in de oorlogen met Turkije veel te lijden, en gedurende de jongste omwenteling (1848) was zij de wijkplaats van den Landdag, toen deze Pesth verlaten moest. Zij werd echter den 3den Julij 1849 door de Russen ingenomen.
De Heide van Debreczin is de rondom de stad gelegene vlakte. Zij strekt zich uit van de Donau tot aan de uitloopers van het Carpatisch Gebergte en bestaat gedeeltelijk uit barre zandvlakten, gedeeltelijk uit vruchtbare weiden, die ook wel in gronden herschapen worden, waarop de landbouw bloeit. Deze heide heeft, voor zoover zij aan de stad behoort, eene oppervlakte van 15 geogr. mijlen, maar in haar geheel is zij wel 100-maal zoo groot. Merkwaardig zijn er de talrijke natronmeren, door de Hongaren „Witte Meren” genaamd. De grond bestaat er uit glimmerhoudend kwarts. De soda-laag, die er ontstaat, wordt gedurende de 8 warme maanden om de 3 of 4 dagen verzameld en sedert eeuwen gedurig vernieuwd, terwijl de oevers dier wateren met salicornia- en salsola-soorten begroeid zijn.