Onder dezen naam vermelden wij:
John Davis, een Engelsch zeeman, geboren te Sandbridge in Devonshire. Hij ontving in 1585 den last om eene noordwestelijke doorvaart naar de Stille Zee te zoeken, en begaf zich met 2 schepen den 7den Junij van Dartmouth op reis.
Weldra bereikte hij de kust van Groenland, en den 6den Augustus vond hij land op 66° 40' N. B., waar hij in de Straat stevende, die later naar hem genoemd is. Vruchteloos echter zocht hij de gewenschte doorvaart, ontdekte daarbij echter vele eilanden en kwam den 29sten September te Dartmouth weder binnen. Eene tweede reis, het volgende jaar ondernomen, had geene betere uitkomst en leidde hem tot het vermoeden, dat het noordelijk gedeelte van Amerika uit eilanden bestond. Op eene derde reis stevende hij voorwaarts tot op 73° en vond er eene eilandengroep, welke hij met den naam van Cumberland-eilanden bestempelde, doch gebrek en tegenwind noodzaakten hem, om zoo spoedig mogelijk terug te keeren. In 1592 vergezelde hij Cavendish op diens tweeden togt naar de Zuidzee, doch scheidde weldra van hem, waarna hij met dreigende gevaren te worstelen had en den 11den Junij 1593 Beahaven in Ierland bereikte. Daarna deed hij nog onderscheidene reizen naar Oost-Indië, en sneuvelde op de kust van Malacca in een gevecht met Japansche zeeroovers den 27sten December 1605. Hij gaf eene reisbeschrijving in het licht, alsmede „The worlds hydrographical description”.
John Francis Davis, een Engelsch aardrijkskundige. Hij werd geboren te Londen in 1795, vertoefde als inspecteur-generaal van den handel en als gouverneur van Honkong geruimen tijd in China, werd in 1845 verheven tot baronet, en heeft zich onderscheiden door eenige degelijke werken over China, zooals „China during the war and since the peace (1852)” — en „China, a general description of that empire (1857, 2 dln)”.
Jefferson Davis, president der Geconfedereerde Zuidelijke Staten van Noord-Amerika. Hij werd geboren in Kentucky den 3den Junij 1808, vertrok met zijn vader naar Mississippi, bezocht in 1824 de militaire school van West-point en werd in 1828 onder-officier. Hij onderscheidde zich in een aantal gevechten tegen de Indianen en zag zich bij het oprigten van een nieuw regiment dragonders tot lsten luitenant bevorderd. In 1835 nam hij zijn ontslag en keerde terug naar Mississippi, waar hij zich op eene katoenplantage vestigde en zich niet alleen op den landbouw, maar ook op staatkunde en staathuishoudkunde toelegde. In 1844 reisde hij als elector (kiezer) door de Vereenigde Staten, om de candidatuur van Polk te ondersteunen, en hij bragt het door zijne innemende manieren en door zijne welsprekendheid zoo ver, dat hij in Mississippi in 1845 tot lid van het Congrès gekozen werd. Eenige jaren te voren was hij in het huwelijk getreden met eene dochter van Zachary Taylor, die later President der Vereenigde Staten werd.
Na het uitbarsten van den oorlog met Mexico nam hij zijn ontslag als lid van het Congrès en plaatste zich als kolonel aan het hoofd van de vrijwillige karabiniers van Mississippi. Bij het bestormen van Monterey (September 1846) was hij een der onderhandelaars, die de capitulatie vaststelden, en bij Buéna Vista (22 en 23 Februarij 1847) droeg hij door zijne dapperheid en volharding niet weinig bij tot de zegepraal der Amerikanen. Daar de diensttijd van zijn regiment in laatstgemeld jaar afgeloopen was, voerde hij het naar Mississippi terug, en wees eene benoeming tot brigade-generaal van de hand, omdat zij uitging van den president Polk en hij niet kon toegeven, dat deze de bevoegdheid had, hoofdofficieren bij een corps vrijwilligers te benoemen.
Minder eervol dan zijne krijgsmansloopbaan was zijne medewerking tot de regeling der geldmiddelen in Mississippi. De Staat had ter ondersteuning van kwalijk bestuurde banken een groot aantal bons uitgegeven en was buiten magte om die te verzilveren. Davis behoorde daarbij tot de ijverige voorstanders der „repudiatie (verwerping)’’ van deze bons. In 1849 werd hij er in den Senaat gekozen; hier bemoeide hij zich vooral met militaire aangelegenheden, was er een verdediger der slavernij, en zocht de autonomie der afzonderlijke Staten zooveel mogelijk te bevorderen. In 1851 liet hij het lidmaatschap van den Senaat varen en stelde zich candidaat der Democraten voor de betrekking van gouverneur van Mississippi; zijn tegenstander Foote behaalde echter de overwinning, en hij keerde tot het ambteloos leven terug. In 1852 bewees hij groote dienst aan de Democratische partij in Mississippi, Louïsiana en Tenessee door de keuze van Pierce tot president te bevorderen; deze benoemde hem in 1853 tot secretaris voor zaken van oorlog, en weldra heerschte hij door zijn invloed over den President en het geheele Kabinet.
Steeds werkte hij in het belang der slavenhoudende Staten en als een tegenstander der Abolitionisten. Voorts bragt hij eene aanmerkelijke verbetering in de legerorganisatie, doch toen Buchanan gekozen werd (1857), verliet hij het ministérie en zag zich wederom afgevaardigd naar den Senaat te Washington. Men heeft hem wel eens verweten, dat hij als hoofd van het departement van Oorlog den afval der Zuidelijke Staten heeft voorbereid, door deze van munitie overvloedig te voorzien en er geestverwanten in hooge betrekkingen te plaatsen. Toen in 1861 ook Mississippi afvallig werd van de Unie, verliet hij met de overige Secessionisten den Senaat. Kort daarna werd hij door het Congrès der afvallige of Geconfedereerde Staten te Montgomery in Alabama tot President der Zuidelijke gewesten benoemd, en hij aanvaardde den 16den Februari 1861 dat ambt, hetwelk hij volgens de vastgestelde bepalingen 6 jaar bekleeden zou. Nu leidde hij te. Richmond met ijver en kracht den Bond der slavenhoudende Staten en was tot het laatst toe de ziel van den opstand (zie Vereenigde Staten). Toen Lee na den beslissenden slag van 31 Maart tot 2 April 1865 zich genoodzaakt zag, Richmond te ontruimen, vertrok Dams naar Danville, om aldaar of elders zijn zetel te vestigen.
Zoodra echter laatstgenoemde generaal den 9den April de wapens nederlegde, verdween alle hoop op verderen tegenstand, en het werd voor Davis zaak, om zoo spoedig mogelijk de wijk te nemen, vooral daar de president Johnson hem van medepligtigheid beschuldigde aan den aanslag tegen Lincoln en Semard en 100000 dollars op zijn hoofd stelde. Eindelijk werd Dams door Unionistische cavalerie op den 13den 'Mei met zijne vrouw, zijn broeder en zijne zuster bij Irwinsville in Georgia gevangen genomen. Men bragt hem naar het fort Monroe aan de Chesapeakbaai, waar hij 2 jaar op den afloop van zijn procès moest wachten, doch tevens — uitgezonderd, de eerste 3 maanden — met de grootste verschooning en zachtheid behandeld werd. Nadat hp in Mei 1867 onder borgtogt op vrije voeten was gesteld, werd zijne zaak in Maart 1868 voor de regtbank te Richmond gebragt, doch door deze naar het Bonds-geregtshof te Washington verwezen. Hier verklaarde men de aanklagt voor vervallen, en Dams werd vrijgesproken van alle vervolging. Na dien tijd vestigde hij zich in Canada, volbragt eene reis naar Europa, en is sedert 1870 directeur eener spoorwegmaatschappij van Texas naar de Stille Zee.