Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Das (De), Meles

betekenis & definitie

Een onbevallig roofdier uit de gematigde luchtstreek van ons werelddeel, wordt wel eens 15 Ned. pond zwaar en behoort tot de groep der halfzooltreders (Semiplantigrada) en tot de familie der marters (Mustelina).

Dit dier heeft een langgestrekt lijf, vijfteenige, sterkgewapende korte pooten met naakte voetzoolen, de voorste met graafklaauwen, een spitsen snuit, een korten staart, die een klierzak met kwalijkriekend vocht bevat, eene grijze, op den rug wat lichter gekleurde pels, en scherpe tanden. Het leeft van vleesch en plantendeelen. Van de 3 soorten leeft slechts ééne, de gewone das (Meles Taxus L.), in Europa.

De das is een traag, bijtig en bloedgierig roofdier. Zelf graaft hij een hol en hij verdedigt het met groote dapperheid. Zijne woning bestaat uit eene aanmerkelijke ruimte, die zich wel eens 3 Ned. el onder den beganen grond bevindt, van binnen bekleed is, en onderscheidene uitgangen heeft, en hier stelt hij zich op zijne achterpooten, met den rug tegen den wand geleund, tegen den vijandelijken dashond te weer.

Den dag brengt hij slapende door, doch des nachts verlaat hij zijn verblijf, om voedsel te zoeken, namelijk muizen, slangen, vogeleieren, slapende vogels en kleine zoogdieren, en hij vergenoegt zich des noods met insecten, wonnen, eikels en beukelnoten, terwijl hij van druiven, ooft en maïs niet afkeerig is. Het dassevel is, als waterdigt, zeer in trek tot buitenbekleeding van koffers, terwijl het haar voor verfkwasten en penseelen gebruikt wordt en het vet voor zalven te pas komt. Volgens sommigen is ook het vleesch van dit dier zeer smakelijk.

De dassenjagt is eene zeer vervelende liefhebberij. Slechts zelden kan men een das in de morgenschemering, bij zijn terugkeer naar zijn verblijf, onder het schot krijgen. Gewoonlijk gaat men met dashonden uit, die in de holen doordringen en door hun geblaf de aanwezigheid van het gezochte wild te kennen geven. Afgaande op dat geluid, delft men een rond gat in den grond, zooveel mogelijk juist boven den das en haalt hem er uit met eene soort van harpoen, waarna men hem doodslaat, om het vel zoo weinig mogelijk te beschadigen. Ook vangt men den das door netten te spannen vóór de ingangen van zijn hol, wanneer hij zich daar buiten bevindt, en hem daarna I door middel der honden derwaarts te jagen.

< >