Cusa. Onder dezen naam vermelden wij:
Nicolaus van Cusa of Cusanus, een beroemd geleerde en cardinaal. Hij heette eigenlijk Khrypffs (Krebs) en werd geboren in 1401 te Kues aan de Moezel. Ondersteund door graaf Ulrich von Manderscheid, studeerde hij eerst in het Fraterhuis te Deventer en vervolgens aan verschillende universiteiten, — ook te Padua, waar hij bevorderd werd tot doctor in de regten. Toen hij zijn eerste procés verloor, legde hij zich toe op de godgeleerdheid, en hij slaagde hierin uitnemend wegens zijne grondige kennis van de Grieksche en Latijnsche taal en wegens zijne welsprekendheid. Nadat hij onderscheidene geestelijke bedieningen, zooals te St. Wendel en te Coblenz bekleed had, woonde hij als archidiaconus der bisschoppelijke kerk te Luik het Concilie te Basel bij en ijverde aldaar voor het gevoelen, dat de Paus onder het Concilie stond. De invloed van paus Eugenius IV deed hem echter van meening veranderen, zoodat hij weldra een steunpilaar werd van den Heiligen Stoel en als Pauselijk gezant in Duitschland (1440— 1442) de stellingen verdedigde, die hij vroeger bestreden had. Gedurig vertoefde hij vervolgens als Pauselijk legaat in Duitschland, om er de tucht in de kloosters te herstellen, gelden voor den Paus te verzamelen, met de Hussieten te onderhandelen enz. Paus Nicolaas V benoemde hem in 1448 tot cardinaal en bisschop van Brixen. In zijne onderhandelingen met de Hussieten en met de Duitsche Rijksstanden legde hij meer ijver dan bekwaamheid aan den dag, en toen hij vervolgens ongenoegen kreeg met Sigismund, aartshertog van Oostenrijk, werd hij in hechtenis genomen en onder harde voorwaarden op vrije voeten gesteld. Hij overleed te Todi in Umbrië den 4den Augustus 1464, en zijn stoffelijk overschot werd te Rome ter aarde besteld. Hij bezat eene uitgebreide kennis van de wis- en sterrekunde en van de wijsbegeerte, en schreef onder anderen: „De catholica veritate” en „De docta ignorantia”. Zijne verzamelde werken zijn in 1665 te Basel in het licht verschenen.
Alexander Johann Cusa of Koesa, vorst van Moldavië en Walachije. Hij werd geboren in 1820 te Galacz, studeerde te Parijs in de regten en werd weldra voorzitter van het geregtshof in zijne geboortestad. In deze betrekking maakte hij zich van eene gunstige zijde bekend. Toen in 1848 het land bezet werd door Russische troepen, legde hij, als voorstander van de hervormingspartij, zijn ambt neder. Onder het bewind van Ghika verkreeg hij weder een aanzienlijken post te Galacz, en in 1857 werd hij adjudant van den kaimakam Bogorides.
Daarna zag hij zich als prefect te Galacz geplaatst, doch nam onder protest tegen de verkiezingsknoeijerijen zijn ontslag, waarna hij niet rustte voordat de keuzen nietig waren verklaard. Hij behoorde in 1858 in Moldavië tot het comité, belast met de verkiezing van een vorst en belastte zich voorts met de portefeuille van Oorlog. In 1859 werd hij zelf tot vorst van Moldavië en kort daarna ook tot vorst van Walachije gekozen, waarna die beide gewesten onder den naam van Roeménië vereenigd werden. Hij gaf daaraan eene grondwet en zag zich in 1861 door de Porte erkend. Zijn willekeurig bestuur leidde echter in 1866 tot eene vreedzame revolutie, welke hem uit het land verdreef, en na dien tijd vertoeft hij te Parijs.