Croy is de naam van een oud-adellijk geslacht, hetwelk thans in Duitschland, Frankrijk en Nederland zijne goederen heeft. Het stamt af van Bela III, koning van Hongarije, die, door zijn neef Stephanus van den troon gestooten, zich naar Frankrijk begaf en een zoon naliet, die ten tijde van Lodewijk VII met de erfgename van Croy en Araines in het huwelijk trad. Tot de merkwaardigste leden van dat geslacht behooren:
Antonie van Croy, graaf van Guines, Pourcean en Beaumont, baron van Renty en Seneghem, een raadsman en gunsteling van Filips de Goede, hertog van Bourgondië. Hij was ridder van het Gulden Vlies en hield den graaf van Charolois, later Karel de Stoute, ten doop. Hij teekende in 1435 den Vrede van Arras, werd in 1451 stadhouder van Luxemburg, en overleed in 1475.
Willem van Croy, hertog van Soria, markgraaf van Aarschot, heer van Chièvres enz., raad en groot-kamerheer van Karel V. Hij werd geboren in 1458, bij de krooning van Maximiliaan tot ridder geslagen, en in 1491 met de orde van het Gulden Vlies versierd. Hij was aanvankelijk in dienst van Filips de Schoone, streed met diens verlof tegen Napels en Milaan, werd in 1501 gouverneur en kapitein-generaal van Henegouwen, en in 1506 stadhouder-generaal van al de Nederlanden. In 1509 zag hij zich belast met de opvoeding van Karel V, die hem na zijne meerderjarigheid (1515) aan het hoofd van den raad plaatste en tot groot-kamerheer benoemde. Na den dood van ’s Keizers broeder Ferdinand werd het gezag van Croy nog grooter, en alle staatszaken, die Spanje betroffen, gingen door zijne handen. Hij verwijderde den bekwamen Xímenes, en daar hij de aanzienlijkste betrekkingen voor geld verkocht, maakte hij zich bij de Spanjaarden zeer gehaat. Niettemin werd hij door Karel V verheven tot contador-major van Spanje, tot admiraal van Napels en tot kapitein-generaal der zeelegers. Hij overleed echter, niet lang na de krooning van Karel, te Worms den 28sten Mei 1521, volgens veler vermoeden door vergif.
Filips van Croy, hertog van Aarschot, een broederszoon van den voorgaande. Hij werd in 1516 ridder van het Gulden Vlies, en in 1533 stadhouder van Henegouwen, waarna zijn markgraafschap Aarschot tot een hertogdom verheven werd. In 1543 door de landvoogdes Maria naar Heinsbergen gezonden, om deze stad van het noodige te voorzien, werd hij op den terugtogt door eenige Geldersche en Cleefsche benden aangevallen en geslagen, zoodat hij 3000 gesneuvelden en nog meer gevangenen verloor. Hij stichtte het fraaije paleis Beaumont en het kasteel te Clair-Fontaine, en overleed te Brussel in 1549.
Willem van Croy, een broeder van den voorgaande en achtereenvolgens bisschop van Kamerijk (1516), kardinaal en aartsbisschop van Toledo (1518). Hij overleed — vermoedelijk aan vergif — te Worms in 1521. — Zijn broeder Karel was bisschop van Doornik, en stierf in 1564, — en een andere broeder, Robbert genaamd en omstreeks 1500 geboren, werd na Willem bisschop van Kamerijk, woonde het Concilie van Trente bij, hield in 1550 eene synode, en overleed den 31sten Augustus 1556.
Filips van Croy, hertog van Aarschot, prins van Chimay en graaf van Porcean. Hij was de tweede zoon van laatstvermelden Filips en verkreeg na den dood zijns vaders het markgraafschap Renty, voorts na den dood van zijn broeder Karel de graafschappen Beaumont en Seneghem, benevens de baronnyen Rotselaar, Birbeek en Heverlé. Hij was erfkamerheer van Brabant en zag zich in 1556 door Filips II versierd met de orde van het Gulden Vlies. Zijn naam wordt in de Vaderlandsche geschiedenis gedurig vermeld. Hij was opperbevelhebber der Nederlandsche troepen, door de landvoogdes Maria aan keizer Karel V tot ondersteuning gezonden; bij den Vrede van Cateau-Cambresis vertoefde hij als een der gijzelaars van Filips II in Frankrijk, en in 1562 werd hij door Margaretha van Parma afgevaardigd naar den rijksdag te Frankfort.
Na zijn terugkeer nam hij met ijver deel in de aangelegenheden des lands. Hij was innig gehecht aan de R. Katholieke Kerk en met een geweldigen haat tegen prins Willem I bezield. Daarom was hij een aanhanger van Granvelle, terwijl hij geen deel nam aan het Verbond der Edelen en, om zich van de geuzen te onderscheiden, een zilveren penning aan den hoed hechtte, waarop aan de eene zijde Christus en aan de andere zijde de Lieve Vrouw van Hal afgebeeld was. Op deze wijze versierd verscheen hij met zijne dienaren aan het hof van Margaretha te Brussel, en deze gaf hiervan kennis aan paus Pius V, die daarop deze penningen zegende. Schoon hij in 1567 op nieuw den eed van getrouwheid aan de R. Katholieke godsdienst aflegde, gaf hij een treffend blijk van onpartijdigheid, toen Alva het beweren van den gevangen Egmond verwierp, dat een ridder der orde van het Gulden Vlies alleen door het kapittel dezer orde mogt gevonnisd worden, daar hij zich — schoon te vergeefs—tegen het gevoelen van Alva verzette.
Na de komst van don Jan van Oostenrijk werd Croy burgtvoogd van Antwerpen (1576) en beloofde, dat hij het kasteel voor koning Filips II zou verdedigen en bewaren, doch na den aanslag van don Jan op Namen verliet hij de zijde van den landvoogd en koos die der Staten. Uit vrees echter, dat de Prins van Oranje te veel gebruik zou maken van de omstandigheden des tijds, om zich te verheffen, zorgde hij, dat het bewind over deze landen werd opgedragen aan den aartshertog Matthias, ’t geen zeer goed strookte met de plannen van den Prins. Het voornemen van Croy, om zich van den Aartshertog en van diens gezag meester te maken, leed schipbreuk, en hij aanvaardde nu het stadhouderschap van Vlaanderen. Hier werd hij in ernstige geschillen gewikkeld te Gent, alwaar men zich onder het bestuur van den Prins van Oranje wilde stellen. Twee volksleiders, Hembyze en François van Kethulle, heer van Ryhove, namen Croy gevangen. De Algemeene Staten, hierover misnoegd, zorgden dat hij weldra op vrije voeten gesteld werd. Hij teekende in 1577 de Unie te Brussel en werd voorts door de Staten naar Antwerpen gezonden, om er met den Prins van Oranje en met den Aartshertog in overleg te treden omtrent de voorwaarden, waaraan het aanvaarden der algemeene landvoogdij onderworpen moest worden. In 1579, bij den vruchteloozen vredehandel te Keulen, kwam hij in aanraking met Karel van Arragon, gezant van Spanje, en verliet op diens aandringen de zijde der Staten.
Hierdoor bragt hij een geweldigen slag toe aan de Unie van Brussel en aan de ontkiemende vrijheid des lands. Hij had echter weldra berouw van zijne handelwijze. De plegtigste overeenkomsten zag hij dagelijks door Parma geschonden en zijn Vaderland in diepe ellende gedompeld. Toen Parma in eene vergadering van edelen naar middelen zocht, om de Nederlandsche gewesten weder te vereenigen, verklaarde Croy, dat dit eene onmogelijkheid zou wezen, zoolang er uitheemsch krijgsvolk bleef huishouden en het bewind in de handen van Spanjaarden was. Men luisterde echter weinig naar zijne vermaningen, en gekrenkt door de aanstelling van den graaf van Fuëntes tot hoofd der regéring in de Spaansche Nederlanden, nam hij de wijk naar Venetië, om er, zooals hij zeide, in vrijheid te sterven. Dit geschiedde op den 11den December 1595. Hij was een man van groote talenten, een vriend der Kerk, maar tevens een ijveraar voor de vrijheid van zijn geboortegrond. Hij zou een krachtige steun onzer onafhankelijkheid geweest zijn, indien een kleingeestige nijd hem niet verhinderd had, om zich aan te sluiten aan den Prins van Oranje. — Zijn broeder Willem, kolonel der cavalerie in Spaansche dienst, was ridder der orde van het Gulden Vlies, en overleed in 1565 op zijn kasteel te Renty.
Karel Filips van Croy, markies van Havré, een halven broeder van den voorgaande en geboren te Brussel in 1549. Hij stond als krijgsman zeer in de gunst van Filips II, die zijne heerlijkheid Havré tot een markgraafschap verhief, hem tot ridder sloeg en hem den titel van kamerheer verleende. Na zijn terugkeer uit Spanje (1576) nam hij zonder eenige aanstelling plaats in den Raad van State en verzocht don Jan, om bij den Koning te bewerken, dat hij in de raadsheerbetrekking bevestigd werd. De Koning was hiertoe bereid, doch toonde zich niet genegen, om hem het bevel over het kasteel te Antwerpen toe te vertrouwen. Hij schaarde zich vervolgens met den hertog van Aarschot aan de zijde der Algemeene Staten, en was er weldra generaal en chef der ruiterij. In 1577 deed hij afstand van dien post en nam deel aan de onderhandelingen van de Staten met don Jan, tot wien hij naar Luxemburg afgevaardigd was.
Ook hij teekende de Unie van Brussel en bevorderde de aanstelling van Matthias; doch niet lang daarna vertrok hij naar Engeland, om den bijstand van koningin Elizabeth in te roepen. Nadat hij hierin gelukkig geslaagd was, werd hij vervolgens meermalen tot gewigtige zendingen gebruikt. Eindelijk verzoende hij zich met Filips II; deze zond hem naar den Rijksdag te Regensburg, waar Rudolf II hem tot prins van het Keizerrijk verhief. In 1599 werd hij ridder van het Gulden Vlies, en aartshertog Albert benoemde hem tot voorzitter van den Raad der geldmiddelen. Voorts was hij burggraaf van Bergen en pair van Henegouwen, en overleed den 25sten November 1613. — Zijn zoon Karel schreef „Mémoires guerriers de ce qui s’est passé aux Pays-Bas depuis le commencement de l’an 1600 jusqu’à la fin de l’an 1606 (herdrukt in 1642)”.
Karel van Croy, eenigen zoon van laatstvermelden Filips. Hij werd geboren in 1560 op het kasteel Beaumont, studeerde te Leuven, dong vruchteloos naar de hand van Maria, oudste dochter van Prins Willem van Oranje, en was reeds vroeg een voorstander van de vrijheid des Vaderlands. Na zijn huwelijk met Maria van Brimeu, gravin van Meghen, omhelsde hij de leer der Hervormde Kerk, en hoewel de Staten aanvankelijk niet veel vertrouwen in hem stelden, werd hij toch met het bevelhebberschap te Brugge en vervolgens — schoon zonder voorkennis van den Prins van Oranje — met het stadhouderschap in Vlaanderen bekleed. Weldra echter vatte hij het voornemen op, om zich met den Koning van Spanje te verzoenen, en hij sloot een verdrag met Parma (1584), waarbij geheel Vlaanderen voor de Staten verloren ging. Nu keerde hij ook terug tot den schoot der R. Katholieke Kerk, diende in het leger van den Spaanschen landvoogd, en veroverde in 1588 Bonn na eene belegering van 6 maanden. In 1591 werd hij gouverneur van Henegouwen, sloeg in 1594 te vergeefs het beleg voor Coevorden, ontving in 1595 den titel van hertog van Aarschot, streed in Frankrijk, zag er zijne heerlijkheid Croy door Hendrik IV tot een hertogdom verheven, werd in 1599 ridder van het Gulden Vlies, diende voorts tot aan zijn dood in de Nederlanden, en stierf te Beaufort den 13den Januarij 1612. Hij was een schrander en dapper man en tevens een vriend der wetenschap. Door zijne zorg verscheen het werk „Gaspard Gevartius, regum et imperatorum romanorum numismata etc. (1654)”, — terwijl zijne „Mémoires” door den baron de Reiffenberg zijn uitgegeven.
Ook andere leden van dit geslacht waren in den aanvang van den Tachtigjarigen oorlog ridders van het Gulden Vlies en dappere strijders voor de zaak der vrijheid, terwijl zij later de zijde kozen van Spanje's Koning. Van hen, wier geschiedenis minder in verband staat met die van ons Vaderland, vermelden wij: Filips, die in 1592 de eerste graaf van Solre werd, en van wiens zonen de oudste de lijn Croy-Dülmer, en de jongere in 1643 die van Croy-Havré stichtte. Het hoofd van eerstgenoemde lijn is thans hertog Rudolf, geboren in 1823, weduwnaar van Natalie, prinses de Ligne, en grande van Spanje eerste klasse. De lijn Havré is in 1839 uitgestorven met hertog Joseph, pair van Frankrijk en luitenant-generaal aldaar, benevens grande van Spanje, die zijn titel en goederen achterliet aan Maximiliaan, geboren in 1821 en tweeden zoon van prins Ferdinand, generaal-majoor in Nederlandsche dienst en vollen oom van genoemden Rudolf. De beide lijnen bezitten ook in ons Vaderland uitgestrekte goederen.