Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Coster

betekenis & definitie

Coster. Onder dezen naam vermelden wij:

Laurens Janszoon Coster, door velen in Nederland voor den uitvinder der boekdrukkunst gehouden. Aan de bijzonderheden, reeds in het artikel boekdrukkunst (zie aldaar) omtrent hem vermeld, willen wij het volgende toevoegen. Hij werd, volgens het verhaal zijner verdedigers, geboren omstreeks het jaar 1370, behoorde tot een aanzienlijk geslacht en bekleedde hooge stedelijke ambten, zooals die van lid der vroedschap, schepen, burgemeester en eindelijk schatbewaarder. Hij overleed in 1439, nadat hij gewoond had te Haarlem aan de Groote Markt tegenover het stadhuis in een gebouw, dat in 1567 — toen Hadrianus Junius aldaar verkeerde — nog in liet bezit was van een achterkleinzoon van Coster, maar tegen het einde der 16de eeuw verbouwd werd. Men meent den tijd der uitvinding te moeten stellen op het jaar 1423.

Haar eeuwfeest is dan ook zoowel in 1723 als in 1823 luisterrijk gevierd. Bij eerstgemelde gelegenheid is te Haarlem door het Collegium Medicum een steenen standbeeld ter eere van Coster in den Kruidtuin dier vereeniging opgerigt, doch eerst in 1801 op last van het stedelijk bestuur naar de Groote Markt verplaatst, maar eindelijk in 1856 vervangen door een bronzen standbeeld, door Royer in steen gehouwen en in de fabriek van Enthoven en Comp. te ’s Hage gegoten. Tot de voornaamste verdedigers van de eer van Coster als uitvinder der boekdrukkunst behooren Petrus Scriverius, Meerman in zijne „Origines typographicae (1764)”, Koning in zijne bekroonde „Verhandeling over den oorsprong enz. der boekdrukkunst (1816)”, Scheltema en Abraham de Vries (in talrijke geschriften). Hunne beweringen, hoofdzakelijk rustende op een getuigenis van Hadrianus Junius en op oude uitgaven van gedrukte werken, hebben echter in het buitenland steeds geringen bijval gevonden, terwijl menigeen ook binnen onze grenzen de door hen gedane mededeelingen omtrent Coster en diens uitvinding tot het gebied der legende verwijst, welligt ook, omdat men tot nogtoe niet heeft omschreven, wat ouder „uitvinden” moet worden verstaan.

Samuël Coster, een verdienstelijk Nederlandsch geneesheer en tooneelspeler. Hij werd geboren in het laatst der 16de eeuw, en zijn sterfjaar is onbekend. In het begin der 17de eeuw bestonden te Amsterdam, waar Coster gevestigd was, 2 rederijkerskamers, doch daar deze blijken gaven van kwijning en verval, stichtte hij eene nieuwe, die met den naam van „Nederduitsche Académie” of „Coster’s Académie” in 1617 op de Keizersgracht verrees en onder begunstiging der regéring werd ingewijd. Het Burgerweeshuis sloot met hem de overeenkomst, dat het in de eerste 6 jaren tegen genot van ⅓de der winst de kosten der voorstellingen zou dragen, en in 1622 werd de geheele Académie door het weeshuis overgenomen voor 6850 gulden en eene hypotheek van 3200 gulden. Genoemde Académie had een weldadigen invloed op de ontwikkeling van het Nederlandsch tooneel, al werd zij ook door vele geestelijken eene „School des duivels” genoemd. Van de tooneelspelen, door Coster vervaardigd, noemen wij: „Spel van Tiisken van der Schilden (1613)”, — „Spel van de Rijcke man enz. (1615)”, — „Ithys (1615)”, — Iphigenia (1617)”, — „Isabella (1619)”, — „Polyxena (1619)”, — en „Boereklucht van Teeuwis de Boer en mejuffer van Grevelinckhuysen (1627)”. Deze stukken zijn vervolgens meermalen gedrukt.

Willem Jacobszoon Coster, scheepsbevelhebber en ambtenaar in dienst der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie. Hij vertrok in 1636 als commandant aan hoord van het schip „Zutphen” naar Indië en werd het volgende jaar als ondercommandant onder het bevel van Adam Westerwolt met 15 schepen naar de baai van Goa en naar Ceylon gezonden, om er op verzoek der inlandsche Keizers de Portugézen aan te vallen. Weldra kwamen zij voor Batticola ten anker, waar zij hun bondgenoot Radja Singa, keizer van Candia op Ceylon, met 15000 man aantroffen. De Portugésche bezetting van Batticola gaf zich weldra over, en Coster ontving bevel om naar Goa te stevenen, zich daar onder de bevelen te stellen van Anthonie Caen en met dezen te beraadslagen over de meest doelmatige onderneming tegen Ceylon. Weldra bevonden zij zich vóór het fort Trinconomale, en toen de troepen onder bevel van Coster gereed stonden tot eene bestorming, capituleerden de Portugézen.

Toen voorts Caen het opperbevel aan Coster opgedragen had en naar Batavia vertrokken was, gaf laatstgenoemde het bevel om naar Point de Galle te stevenen, waarna hij zich stormenderhand meester maakte van Colombo (13 Mei 1640). Vele krijgsgevangenen, waaronder de bevelhebber der stad Lorenzo Ferreira, vielen in zijne handen, doch werden door hem op eene edelmoedige wijze bejegend en naar Batavia gezonden. Daar intusschen de overeenkomst, gesloten met keizer Radja Singa, door dezen niet behoorlijk werd nagekomen, begaf Coster zich naar het vorstelijk hof, waar hij met hevige bedreigingen den Keizer zijne trouweloosheid verweet. Om die reden werd hij bij zijn terugkeer naar Batticola, op last des Keizers, door het hem vergezellend geleide vermoord.

< >