Corver. Onder dezen naam vermelden wij:
Mr. Johan Corver, geboren te Amsterdam in 1628. Hij werd er in 1666 lid van den raad, bekleedde die betrekking langer dan eene halve eeuw en was in dien tijd tot 18-maal toe burgemeester. Hij was een bekwaam staatsman, die in 1674 met 5 anderen in Engeland een handelstractaat (het „Tractaat van Marine”) tot stand bragt en zich in het rampspoedige jaar 1672 zeer verdienstelijk gedroeg. In 1662 werd hij secretaris en bewindhebber van de Oost-Indische maatschappij, en overleed den 17den Mei 1716.
Mr. Jan Corver, geboren den 18den Januarij 1688. Hij was achtereenvolgens gehuwd met Johanna en Sara Maria Trip, en na zijn kinderloos overlijden werd voor zijne nalatenschap, ten bedrage van 160000 gulden, het „Corvers hof” gesticht.
Mr. Gerrit Corver, een broeder van den voorgaande en geboren te Amsterdam in 1691. Hij was heer van Velzen, bekleedde aanzienlijke betrekkingen en werd in 1731 en vervolgens nog 9-maal burgemeester van Amsterdam. Hij wordt geroemd als een man van uitgebreide kennis, een schrander oordeel en eene stipte eerlijkheid. Hij had echter in 1748 veel van het graauw te verduren, zoodat hij zijne betrekking nederlegde en rust zocht op zijn buitenverblijf „Watervliet". Hij was tevens meesterknaap van de houtvesterij van het baljuwschap Brederode, en overleed den 10den October 1756. Zijne dochter, gehuwd met Jan Hooft, was de grootmoeder van Jan Corver Hooft (zie hieronder).
Jan Corver Hooft (zie onder den voorgaande). Hij werd geboren te Amsterdam den 14den December 1779, studeerde te Utrecht in de regten en bekleedde belangrijke betrekkingen. In 1808 werd hij dienstdoend kamerheer bij koning Lodewijk Napoleon en later bij keizer Napoleon I. Na 1813 was hij houtvester in Noord-Holland, lid van de Provinciale Staten aldaar, en vervolgens van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, alwaar hij in 1829—1830 het voorzitterschap bekleedde. Tot na 1848 bleef hij lid van dat ligchaam en was vervolgens nog een paar jaar lid van de Eerste Kamer. Reeds door Willem I was hij benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst en tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw; ook was hij sedert 1812 directeur der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. Hij overleed op zijne buitenplaats te ’s Graveland den 25sten Julij 1855.
Marten Corver, een uitstekend Nederlandsch tooneelspeler. Hij werd geboren te Amsterdam in 1727, doch het is niet bekend, dat hij tot het geslacht der reeds vermelde Corvers behoorde. Doordien hij in aanraking kwam met den tooneelspeler Krook en vervolgens een leerling werd van den plaatsnijder en acteur Jan Punt, ontwaakte zijne neiging tot het tooneel en verbond hij zich in 1748 aan den Amsterdamschen schouwburg. Vier jaar later keerde hij als leerling terug naar Punt en hij oefende zich tevens in de kennis van vreemde talen onder de leiding van den advocaat Jan Seba Marcus en den hoogleeraar Vrijhof Nadat hij spoedig groote vorderingen had gemaakt, begaf hij zich naar Parijs, waar hij den gemeenzamen omgang genoot van den grooten tooneelkunstenaar Lekain, en bleef na zijn terugkeer tot in 1763 aan den Amsterdamschen schouwburg verbonden. Toen rigtte hij een afzonderlijk tooneelgezelschap op, hetwelk voorstellingen gaf te 's Hage, Rotterdam en Leiden. Als directeur beijverde hij zich, om het Vaderlandsch tooneel eene groote hervorming te doen ondergaan, ’t geen hem echter door velen euvel werd geduid.
Te ’s Hage gevestigd, deed hij er een ruimen schouwburg verrijzen en speelde er geregeld, ondersteund door eene jaarlijksche toelage van 3000 gulden, hem door den Stadhouder toegekend. In 1776 werd hij benoemd tot directeur van den schouwburg te Rotterdam, doch legde 3 jaar later die betrekking neder, en overleed in 1793. — Hij onderscheidde zich door een volle, krachtige, welluidende stem en door gepaste gebaren, en wist zich door zijn levendig gevoel en zijne sterke verbeeldingskracht geheel in zijne rol te verplaatsen. Zelfs toen hij op gevorderden leeftijd, door de jicht verhinderd om te staan, te Leiden zittende zijne rollen vervulde, werd hij uitbundig toegejuicht. Bingley en Wattier-Ziesenis waren zijne leerlingen. Hij leverde eene vertaling van den „Tartufife” van Molière, alsmede „De jonge Indiane” naar Chamfort, en schreef belangrijke „Tooneelaanteekeningen enz. (1786)”. — Zijne eerste vrouw Anna van Hattum was eene verdienstelijke actrice, en zijn zoon Gerrit, mede een goed acteur, had eene dochter Anna, die zich desgelijks aan het Amsterdamsche tooneel verbond en in het huwelijk trad met Jacobus Marinus Hilverdinck.