Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Copal

betekenis & definitie

Copal, eene harssoort, die op barnsteen gelijkt en een uitmuntend vernis oplevert, onderscheidt zich door hardheid, oplosbaarheid, kleurloosheid en doorzigtigheid, is schelpachtig op de breuk, glasglanzig, zonder reuk of smaak, en afkomstig van eenige Hymenaea- en Trachylobium-soorten. Het copal, dat in den handel bekend is onder den naam van Zanguebar-, Oost-Indisch- of Bombay-copal, wordt voor het beste gehouden, hoewel het bijna uitsluitend in Afrika verzameld en van hier naar Hamburg en Noord-Amerika vervoerd wordt. Ruw Zanguebar-copal is bedekt met eene bruinroode zandlaag en wordt gezuiverd door het te wasschen met potaschloog, waarna het zich als onregelmatige stukken van min of meer lichte kleur met eene fijnkorrelige oppervlakte vertoont. Men kan het niet in stukken snijden zonder ze te verbrijzelen, maar wel op de draaibank bewerken en polijsten.

Men heeft eene groote copalwasscherij te Salem in Noord-Amerika, en deze brengt eene groote hoeveelheid onder den naam van Salem-copal in den handel. In Oost-Indië maakt men het copal glad door het van de korrelige oppervlakte te berooven. Men onderstelt, dat dit copal afkomstig is van Hymenaea verrucosa Linn., een boom, die ook op Java groeit, en van Trachylobium Petersianum Klotszch, terwijl anderen beweren, dat deze hars er in fossielen toestand gevonden wordt. Het copal van Siërra Leone gelijkt op het voorgaande, doch heeft meer eene bolvormige gedaante en is minder door zand omkorst, zoodat men het ook glas-copal noemt. Eene geringere soort bestaat uit platte, schelpvormige stukken, is met plantendeelen vermengd en heeft eene donkere kleur. Het copal van Benguéla bestaat uit onregelmatige, lichtgele stukken, met een dun wit vlies — een hydraat — bedekt.

Dat van Angola heeft eene dikke, roode korst en gelijkt op het Zanguebarcopal, doch is goudgeel en weeker. Deze 4 soorten worden in den handel de harde genoemd en leveren het beste vernis. Tot de weeke soorten behooren die van Accra, welke op het copal van Benguéla gelijkt, —die van Benin, in gedaante met dat van Angola overeenkomende, — het West-Indisch of bol-copal, hoofdzakelijk van de westkust van Afrika en voor een gering gedeelte uit Amerika afkomstig, —en het Kowrie-copal uit Nieuw-Zeeland, dat er wel eens gevonden wordt in stukken van 50 Ned. pond. Op dit laatste gelijkt het Manilacopal, dat echter harder is, terwijl er ook eene weeke soort van dit copal bestaat. De slechtste soort eindelijk komt uit Californië.

Het copal heeft een soortelijk gewigt van 1,045 tot 1,139, wordt door warmte week en smelt bij ongeveer 75° C., waarbij het zich ontbindt in eene vlugtige olie en water, zonder eenig barnsteenzuur op te leveren. Het bevat 79% koolstof, 10,5°/o waterstof en evenveel zuurstof. Het kan zich door verschillende oplossingsmiddelen in 5 harsen ontbinden, die verschillende eigenschappen hebben. In water, alkohol, aether, terpentijnolie, zwavelkoolstof en petroleum is het copal zoo goed als onoplosbaar. In alkohol van 90% lost 38% van de hars op, doch veel meer, wanneer men ze eerst tot poeder wrijft en aan een droogen, warmen luchtstroom blootstelt. Een klein toevoegsel van kamfer of ammonia verhoogt de oplosbaarheid.

In aether wordt copal-poeder dik, en het lost zich op, wanneer men er alkohol bij voegt en een en ander aan het koken brengt. Versche rosmarijn-olie, kaoetsjoek-olie en cajepoet-olie lossen het copal vrij goed op. Copal, dat tot digt bij het smeltpunt verwarmd is, lost op in ongeveer 2,8 deelen watervrij aceton van gewone temperatuur, en die oplossing wordt stroopachtig, wanneer men een gedeelte van het aceton door destillatie laat verdampen. Zulk een dik vernis droogt zeer snel. Het copal onderscheidt zich van het daaraan gelijkvormige anime door zijne hardheid en door zijne onoplosbaarheid in terpentijn-olie, van barnsteen door zijne oplosbaarheid in cajepoet-olie. Het copal wordt hoofdzakelijk gebruikt tot bereiding van vernis, en de aanvoer te Hamburg bedraagt jaarlijks ongeveer 5000 tolcentenaars.

Dat vernis, onder den naam van copalvernis bekend, is eene oplossing dier hars in verschillende zelfstandigheden en onderscheidt zich door zijn snel opdroogen, zijne hardheid en zijn glans. Tot bereiding daarvan smelt men de beste stukken copal, terwijl men door gestadig omroeren zorgt, dat de smeltende massa niet bruin wordt. Deze wordt in vloeibaren toestand op eene marmeren plaat gegoten, terwijl men na de afkoeling de helderste stukken uitzoekt. Doorgaans legt men de hars boven een vat op eene metalen zeef, waarna de warmte aan de bovenzijde wordt aangebragt, zoodat het smeltend gedeelte aanstonds wegvloeit en niet verder aan de werking der hitte blootstaat. Ter bereiding van vet copal-vernis vermengt men de gesmoltene hars dadelijk met een warm lijnolie-vernis, kookt het mengsel eenigen tijd, voegt er warme terpentijn-olie bij en laat het afgekoelde vocht door filtreerpapier loopen. Violette stelt gesmolten copal zoolang bloot aan eene warmte van 360° C., totdat het uit de overgehaalde olie blijkt, dat het 20 tot 25% van zijn gewigt verloren heeft, laat het dan af koelen en lost het bij 100° C. op in lijnolie en terpentijn-olie. — Veerkrachtig copalvernis verkrijgt men van 3 pond copal, 1% pond lijnolie-vernis en 9 pond terpentijnolie, welke laatste er bijgevoegd wordt, nadat het lijnolie-vernis 2 of 3 uur met het copal gekookt heeft. Wat meer lijnolie maakt het lak nog veerkrachtiger.

Neemt men slechts 11/4 lijnolie-vernis en kookt men het niet, dan droogt het vernis zeer snel. Rijtuiglak bestaat uit 2 pond copal, 2 pond ongekookt lijnolie-vernis en 2½ pond terpentijn-olie. Engelsch copalvernis bereidt men van 1 pond copal, 2½ pond ongekookt lijnolie-vernis en 2½ pond terpentijn-olie. — Om een kleurloos copalvernis te verkrijgen, laat men ½ pond poeder van goed copal althans 4 tot 6 weken op eene zeer drooge plek uitgespreid liggen, vermengt het met ½ pond grof glaspoeder, brengt het mengsel in eene flesch (in een zandblad) met 8 pond terpentijn-olie aan het koken en voegt er '/2 pond warm lijnolie-vernis bij. Het afgekoeld vernis is dan waterhelder en bijzonder geschikt voor schilderijen in olieverf. Zulk een vernis wordt broozer door er minder lijnolie-vernis bij te doen. — Een gewoon copalvernis verkrijgt men door 3/4 pond gesmolten en later tot poeder gewreven copal op te lossen in 4 pond overgehaalde terpentijn-olie. — Om boekbindersvernis te bereiden, neemt men ½ pond WestIndisch copal, smelt het en wrijft het tot poeder en lost het op in 5/8ste pond zuivere terpentijn-olie, 1/8ste pond absoluten alkohol en 1/8ste pond lavendel-olie. Physische instrumenten bedekt men met een vernis van ½ pond lavendel-olie, 1/4 pond West-Indisch tot poeder gewreven copal en ½ pond terpentijn-olie. — Aether-copalvernis verkrijgt men van 1/4 pond West-Indisch copal en 1 pond watervrijen aether met een soortelijk gewigt van 0,725. — Eindelijk bereidt men een glansrijk vernis door 1/4 pond copal en evenzooveel sandarak zamen te smelten en na afkoeling tot poeder te wrijven, dit op te lossen en 3/8ste pond lavendel-olie en 1/8ste pond Venetiaanschen terpentijn er bij te voegen, alsmede eene oplossing van 3/4 pond schellak in 3 pond alkohol van 96°/0 Trall., waarna men het mengsel in een waterbad trekken laat en eindelijk filtreert. — Copalvernis wordt dikwijls met dammarhars vervalscht, doch wanneer men het dan omschudt met eene 2- of 3-voudige volumehoeveelheid aether, wordt het melkachtig en troebel, terwijl zuiver copalvernis helder blijft.

< >