Coligny. Onder dezen naam vermelden wij :
Gaspard de Châtillon, graaf de Coligny, admiraal van Frankrijk, geboren te Châtillon sur Loing den 16den Februarij 1517. Hij genoot eene zorgvuldige opvoeding, kwam op 20-jarigen leeftijd aan het Hof van François I en sloot er vriendschap met den jeugdigen François de Guise, waarna beide in 1543 den Koning in den oorlog vergezelden. Hij onderscheidde zich bij de belegering van Montmedy en van Bains, en streed vervolgens tegelijk met zijn broeder zóó dapper, dat zij op het slagveld van Cerisoles door den graaf van Enghien tot ridders werden geslagen. Gaspard diende daarna in Champagne, nam deel aan de belegering van Boulogne en werd door Hendrik II tot generaal der infanterie bevorderd. In 1552, na den afloop van den veldtogt in Duitschland, werd hij admiraal van Frankrijk.
De overwinning bij Renty (1554) vermeerderde zijn roem, maar bezorgde hem ook de vijandschap van den hertog de Guise. In 1555 werd hij gouverneur van Picardië, en in het volgende jaar begaf hij zich naar Brussel, om over den wapenstilstand te onderhandelen. Deze werd echter verbroken door den aanslag van Coligny op Douay, en St. Quentin viel in weerwil van zijne kloekmoedige verdediging in ’s vijands handen, waarna hij 2 jaar te Sluis en op de citadèl te Gent in gevangenschap moest doorbrengen. Na den Vrede van Cateau-Cambresis keerde hij naar Frankrijk terug en werd benoemd tot gouverneur van Isle de France. Na den dood van Hendrik II vermeerderde echter de invloed der hem vijandelijke Guises, en Coligny voegde zich bij Condé, die desgelijks zijn invloed verloren had. Coligny en zijn broeder de bisschop van Beauvais omhelsden de Hervormde godsdienst en plaatsten zich aan het hoofd der Hugenoten, en deze werden door de Guises onder het regentschap van Catharina dei Medici vervolgd. Nu grepen de beide partijen naar de wapens. De slag van Dreux was noodlottig voor de Hugenoten, doch Coligny bestuurde met zooveel beleid den terugtogt van de overblijfselen zijner partij, dat hij door deze als veldheer werd uitgeroepen. Nu sloeg de hertog de Guise het beleg voor Orléans, doch werd aldaar vermoord, waarna men niet verzuimde, den admiraal van die euveldaad te beschuldigen. Het verdrag van Amboise herstelde de rust gedurende eenigen tijd, doch Coligny en zijne medestanders, verbitterd door de beleedigingen, die zij aan het Hof moesten verduren, openden de vijandelijkheden op nieuw door eene poging, om den Koning op te ligten (1567). Coligny en Condé bleven de aanvoerders der Hugenoten en sloegen bij St. Denis hunne tegenstanders op de vlugt. Naauwelijks echter ontkwamen zij vervolgens aan den toeleg van het Hof om hen gevangen te nemen, en nu verzamelden zij op nieuw troepen, en maakten zich meester van onderscheidene vestingen. Intusschen werden zij bij Jarnac geslagen, en Condé werd gevangen genomen en gedood, waarna men den prins van Béarn (Hendrik van Navarre) tot opperhoofd der Hugenoten koos. Coligny voerde inmiddels met groot beleid het bevel over het leger, en het was blijkbaar zijne bedoeling, in het zuiden van Frankrijk een onafhankelijk rijk voor zijne geloofsgenooten te stichten. De ongelukkige belegering van Poitiers, alsmede de noodlottige gevechten bij St. Clair en bij Montcontour verijdelden dat plan. Wél was Coligny zwaar gewond, maar hij vatte toch het voornemen op, om met zijn leger door de binnenlandsche gewesten van Frankrijk te trekken. Hij behaalde voorts den 27sten Junij 1570 bij Arnay-le-Duc in Bourgogne eene overwinning op het 4-maal zoo sterke leger van den markies de Brissac, waarna den 8sten Augustus de vrede naar den wensch der Hugenoten gesloten werd.
De voorafgaande onheilen, aan Coligny overkomen, hadden het Hof zóó vermetel gemaakt, dat het Parlement Coligny voor een hoogverrader verklaren en een prijs op zijn hoofd zetten moest. Niettemin verscheen deze na het teekenen van den Vrede aan het Hof en werd oogenschjjnljjk door Karel IX voorkomend ontvangen. Om alle sporen van den burgeroorlog weg te wisschen, stelde Coligny aan den Koning voor, Spanje den oorlog aan te doen en zich van Vlaanderen meester te maken. De Vorst had dan ook gelegenheid, om zich aan de Hofpartijen te onttrekken en zelfstandig op te treden. Dat plan kwam den Koning goed voor en hij belegde een staatsraad, waarin echter de jeugdige Hendrik van Anjou en Tavannes geweldig ijverden tegen de bedoelingen van Coligny. Hierdoor kwam Karel IX aan het wankelen, en Catharina dei Medici en de partij der Guises deden al het mogelijke, om Coligny den voet dwars te zetten. De vermetele uitingen der Hugenoten bragten hunne tegenstanders eindelijk tot eene zamenzwering. Coligny had zich tijdelijk naar zijne goederen begeven, om er eene memorie over den ontworpen veldtogt op te stellen en ontving er berigt van het opkomend gevaar.
Hij vertrouwde echter op den Koning en keerde ter gelegenheid van het huwelijk van Hendrik van Navarre met Margaretha van Valois ten hove terug. Toen hij eenige dagen na den afloop dier plegtigheid van het Louvre langzaam naar zijne woning terugkeerde, werd hij plotselijk door eenige kogels getroffen, van welke één hem wondde in de regterhand en één aan den linker elleboog. De sluipmoordenaars waren door de Guises bezoldigd; Karel IX ontvlamde in toorn, zwoer dat hij die euveldaad vreeselijk zou wreken en begaf zich met het Hof naar de woning van den gewonde. Deze wenschte den Koning alleen te spreken, doch Catharina dei Medici wist zulks te verhinderen, en de Guises, gesteund door de Koningin, maakten gebruik van de dreigende houding der Hugenoten, om den Koning weder tot geheel andere gedachten te brengen. Deze riep een Kabinets-raad bijeen uit de vijanden van den admiraal, en het gevolg der beraadslaging was, dat de Koning last gaf tot den vreeselijken moord in den St. Bartholomaeus-nacht. Op verzoek van Coligny verscheen bij hem eene bende van 50 schutters der garde ter zijner beveiliging, doch aan hun hoofd bevond zich zijn doodvijand de kapitein Cosseins. Om middernacht, nadat de domklok van St. Germain l’Auxerrois had geluid, drongen met eene gewapende afdeeling, voor welke Cosseins de deur had ontsloten, de hertog de Guise, de hertog d'Aumale, de groot-prior en de chevalier d'Angoulême in de woning van den admiraal. De waardigheid, waarmede deze hen afwachtte, scheen den moordenaars een oogenblik ontzag in te boezemen, doch door den hertog de Guise aangevuurd, doorstaken zij hem met hunne zwaarden. Het lijk werd voorts uit het venster geworpen, schandelijk verminkt, naar de galg van Montfaucon gesleept en aldaar opgehangen. De trouwe dienaren van den admiraal haalden het 3 dagen later met levensgevaar van het schandhout.
Coligny was door zijn karakter en talenten een der grootste mannen van zijn tijd. Van zijne geschriften is niets overgebleven dan de geschiedenis der belegering van St. Quentin, daar zijne papieren door het Hof in beslag genomen en in het Louvre verbrand zijn.
Louise de Coligny, eene dochter van den voorgaande. Zij werd geboren den 26sten September 1555, trad in 1571 in het huwelijk met Charles de Teligny, die met haren vader in den St. Bartholomaeus-nacht vermoord werd, en nam vervolgens de wijk naar Zwitserland. Zij huwde voorts op den llden April 1583 te Delft met prins Willem I van Oranje en schonk het volgende jaar het leven aan een zoon, die onder den naam van Frederik Hendrik de roemrijke opvolger werd van prins Maurits. Na het vermoorden van ook dezen echtgenoot (1784) woonde zij aanvankelijk te Vlissingen, vertrok vervolgens naar Frankrijk, doch keerde in 1608 terug, zich beijverende om prins Maurits tot het sluiten van het Twaalfjarig bestand te bewegen. Hoewel zij zich aan de heerschende Kerk hield, was zij af keerig van de godsdiensttwisten van die dagen. Hare pogingen, om Oldenbarneveldt te redden, waren vruchteloos, en haar schrijven aan Uitenbogaart, die zich als balling in den vreemde bevond, getuigt van hare verdraagzaamheid. Daardoor echter haalde zjj zich den haat der Contra-Remonstranten op den hals, zoodat zij te Delft zelfs met scheldwoorden en slijk bejegend werd. Zij overleed den 13den November 1620 te Fontainebleau, en haar stoffelijk overschot werd te Delft bijgezet.
Odet de Coligny, cardinaal van Chatillon, bisschop en graaf van Beauvais, een broeder van den admiraal, geboren den 10den Julij 1515. Reeds in 1530 werd hij prior, in 1535 canonicus te Parijs, vervolgens cardinaal en aartsbisschop van Toulouse, en tevens bisschop van Beauvais. Door zijn overgang tot de Hervormde Kerk verloor hij zijne waardigheden en werd den 31sten Maart 1553 geëxcommuniceerd. Hij vormde eene partij, verbond zich in burgerlijken echt met Isabelle Hauteville, werd een der aanvoerders van de Hugenoten en streed met onderscheiding in den slag bij St. Denis, terwijl hij zich bij de nieuwe uitbarsting van den oorlog (1568) naar Engeland begaf, om de hulp van koningin Elizabeth in te roepen. Op den eersten December van laatstgemeld jaar verordende het Parlement zijne inhechtenisneming en veroordeelde hem in 1569 wegens majesteitsschennis tot verlies van alle ambten en waardigheden en tot eene aanzienlijke geldboete. Coligny bleef echter in Engeland, daar hem van wege het Hof in het geheim was opgedragen om voor den prins van Anjou te dingen naar de hand der Koningin. Toen hij op het punt stond, om naar Frankrijk terug te keeren overleed hij door het nuttigen van een vergiftigen appel op den 13den Februarij 1671. Hij wordt door den geschiedschrijver De Thou geprezen als een uitstekend, opregt en waarheidlievend man, die een edel hart aan groote scherpzinnigheid paarde.
François de Coligny, heer van Andélot, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren den llden April 1521, streed met roem onder de vaan van Hendrik II en werd in 1555 de opvolger van zijn broeder Gaspard als generaal der infanterie. Te St. Quentin geraakte ook hij in gevangenschap, maar wist te ontkomen en nam deel aan de verovering van Calais en van Guines. Hij omhelsde de Hervorming, moest daarvoor een jaar boeten in de gevangenis te Melun, en trad toen op als de verdediger van zijne geloofsgenooten. In 1568 overrompelde hij Orléans en deed bij Dreux wonderen van dapperheid. Na den slag van Jarnac was hij bezig, om te Saintonge een nieuw leger te verzamelen, doch werd er door de koorts weggerukt op den 27sten Mei 1569. — Zijne zonen Hendrik en Gaspard hebben beide gediend in het leger der Staten in de Nederlanden. De eerste nam deel aan den slag bij Nieuwpoort en aan de verovering van Rijnberk, doch sneuvelde voor Ostende (1601), — en de tweede onderscheidde zich bij Sluis (1604), bevond zich bij de belegering van ’s Hertogenbosch (1629), werd vervolgens maarschalk van Frankrijk, leverde met afwisselenden voorspoed onderscheidene veldslagen, en overleed den 4den Januarij 1646 op zijn kasteel te Chatillon.