Cobden (Richard), de beroemde voorvechter van den vrijen handel en één der merkwaardigste mannen onzer eeuw, werd geboren den 3den Junij 1804 te Dunford bij Midhurst in Sussex. Als zoon van een geringen landgebruiker moest hij in zijne jeugd de schapen hoeden en ontving enkel onderwijs in het lezen, schrjjven en rekenen. Wegens zijn gunstigen aanleg nam een oom te Londen, die als katoenfabrikant eenig vermogen had verworven , hem op in zijn huis.
De zaken van dien oom gingen echter achteruit, en Cobden, schoon van alle hulpmiddelen verstoken, kwam op het denkbeeld, om te Manchester eene fabriek op te rigten van betere katoensoorten, dan aldaar in het algemeen werden vervaardigd. Dit gelukte hem, en toen hij in 1835 de staatkundige loopbaan betrad, behoorde hij reeds onder de vermogende fabrikanten. Op herhaalde reizen naar Frankrijk, België en Zwitserland had hij zijne kundigheden aanmerkelijk vermeerderd en eene door hem uitgegevene, tegen Urquhart gerigte brochure stelde hem in de gelegenheid, om de theorie te ontwikkelen, die hij gedurende zijn verderen levensloop, met eenige wijziging, krachtig handhaafde.
Hij verklaarde zich vóór een stelsel van vrede en beweerde, dat het de taak van Engeland was, zijne handelsbetrekkingen en daarmede zijn zedelijken invloed over de geheele wereld uit te breiden zonder oorlog te voeren. Dit geschrift, door een ander gevolgd, baarde opzien, en verschafte hem een zeker aanzien onder de nijverheidsmannen van Lancashire. Hjj maakte daarvan gebruik tot stichting van een Athenaeum voor jonge lieden, die op de kantoren en in de fabrieken van Manchester werkzaam waren, en hij opende met eene redevoering in December 1835' die inrigting. Daarna zorgde hij met zijne vrienden, dat het leenregteljjk bestuur te Manchester plaats ruimde voor een gemeenteraad, waarin hij zelf ais alderman gekozen werd. Vervolgens benoemde men hem tot voorzitter van de Kamer van Koophandel. Inmiddels bezocht hij de Vereenigde Staten, en deed eene reis door Egypte, Turkije, Griekenland en Duitschland.
De nadeelige werking der graanwetten had men in Engeland reeds lang ondervonden, en toen na den terugkeer van Cobden (1838) het voorstel in beraadslaging werd gebragt, om wijziging dier wetten te verzoeken, uitte hij de meening, dat men de afschaffing daarvan moest vragen, en zijn amendement werd met meerderheid van stemmen aangenomen. Naauwelijks was dit in het land bekend geworden, of het vond bij de voorstanders der nijverheid grooten bijval, en in het voorjaar van 1839 verschenen 200 afgevaardigden te Londen met petitiën, die van 2 millioen handteekeningen waren voorzien. Het verzoek om afschaffing werd niettemin in het Lagerhuis met eene aanzienlijke meerderheid verworpen.
De voorstanders lieten zich echter hierdoor geenszins uit het veld slaan; zij kwamen den volgenden dag weder bijeen en vormden een genootschap, dat na eene krachtige toespraak van Cobden met den onsterfelijken naam van „League (Bond)” bestempeld werd. Laatstgenoemde behartigde met de grootste inspanning de uitbreiding dier vereeniging, doch eerst in 1841 werd hij naar het Lagerhuis afgevaardigd. Gedurende 5 zittingsjaren volhardde hij onwrikbaar in den strijd tegen het monopolie der grondbezitters, die geene pogingen onbeproefd lieten, om Cobden verdacht te maken en te vernederen. Omdat zijne krachtige aanvallen tegen den eerste-minister Peel gerigt waren, beschuldigde men hem van sluipmoord.
Allengs echter werd Peel zelf tot de gevoelens van zijn tegenstander overgehaald, en toen de graanwetten eindelijk op het voorstel van dien staatsman werden opgeheven, verklaarde hij in zijne beroemde redevoering, op den 26*ten Junij 1846 gehouden, dat de verdienste van die zegenrijke hervorming uitsluitend aan Cobden moest worden toegekend.
De val van het beschermend stelsel was het einde van een merkwaardig tijdperk in het staatkundig leven van Cobden. Zijne dankbare landgenooten verzamelden eene som, van 80000 pond sterling en boden hem die aan als eene schadeloosstelling voor zijn tijd en moeite. Eene plaats in het ministérie wees hij van de hand, doch hij volbragt eene reis door geheel Europa, om zich te ontspannen, en werd overal met de meeste onderscheiding bejegend. Te Madrid ontving hij de tijding, dat hij in Yorkshire met eene ontzettende meerderheid tot lid van het Parlement was gekozen, en hij beijverde zich bij voortduring, om er alle voorstellen tot bevordering der volkswelvaart te ondersteunen. Vooral drong hij aan op bezuiniging der staatsuitgaven en op uitbreiding van het stemregt. Daarenboven was hij een vriend des vredes en verzette zich tegen de inmengingspolitiek van lord Palmerston, zocht in 1853 de vredesbreuk met Rusland te verhoeden, en verklaarde zich met zooveel kracht tegen den oorlog, dat zijne populariteit er door verminderde.
Een votum van wantrouwen tegen de regéring, door hem ter gelegenheid van de verwikkelingen met China in het Parlement ter sprake gebragt, werd met eene meerderheid van 16 stemmen aangenomen; maar toen vervolgens het Huis ontbonden werd, onthield de volkskeuze hem het mandaat van vertegenwoordiger. Cobden deed eene reis naar de Vereenigde Staten, en werd in 1859 opnieuw door Rochdale afgevaardigd naar het Parlement; doch de portefeuille van koophandel, hem door Palmerston aangeboden, wees hij van de hand, omdat hij geen afstand wilde doen van zijne volkomene vrijheid. Daarentegen nam hij op zich, om een handelsverdrag te sluiten met Frankrijk, en volvoerde deze taak op eene verdienstelijke wijze. Men kon hem niet bewegen, den titel van baronet of eenige andere eerbewjjzing aan te nemen, daar hij zich met zijne onafhankelijke betrekking als parlementslid volkomen vergenoegde. Gedurende den Amerikaanschen burgeroorlog koos hij partij voor de Noordelijke Staten, en bij de DeenschDuitsche verwikkelingen geeselde hij de dubbelzinnige interventie-politiek van Groot-Brittanje. Steeds verdedigde hij de noodzakelijkheid der non-interventie, en in dien geest sprak hij in 1864 tot zijne kiezers te Rochdale.
Inmiddels werd hij door eene borstkwaal geteisterd, zoodat de geneesheeren hem verboden, om in 1865 aan de beraadslagingen van het Parlement deel te nemen. Groote belangstelling echter in de vaststelling der grenzen van Canada dreef hem naar Londen. Hier werd hij door een aanval van asthma aangetast, die hem den 2den April 1865 ten grave sleepte, nog vóórdat hij in het Parlement had kunnen verschijnen. Door de zorg zijner weduwe kwamen „The political writings of Richard Cobden (1867, 2 dln)”,en door die zijner vrienden John Bright en Thorold Hogers” „Cobden’s speeches on quaestions of public policy (1870, 2 dln)” in het licht.