Chassé (David Hendrik, baron) Chassé een Nederlandsch generaal, werd geboren te Tiel den 18den Maart 1765. Hjj was de zoon van een majoor in Munstersche dienst, stond reeds in 1775 in de gelederen van het Nederlandsche leger en was bij het uitbarsten der Nederlandsche omwenteling (1787) kapitein. Hij schaarde zich aan de zijde der Patriotten, en toen deze partij het onderspit dolf, nam hij de wijk naar Frankrijk, waar hij zich weldra bevorderd zag tot luitenant-kolonel. Met het leger van Pichegru (1795) keerde hij naar zijn Vaderland terug, en diende in 1796 onder Daendels gedurende den veldtogt in Duitschland.
Toen in 1799 de Engelschen op onze kust zochten te landen, hield hij moedig stand tegen de overmagt. In 1803 werd hij kolonel en in 1806 generaal-majoor. In Spanje voerde hij het opperbevel over de Nederlandsche troepen, onderscheidde zich door moed en bekwaamheid en verwierf den naam van „generaal bajonet”, omdat hij den vijand bij voorkeur met het blank geweer aantastte. Na den slag bij Ocana kreeg hij den titel van baron en een aanzienlijk jaargeld. Door zijne krachtige maatregelen redde hij in de Pyreneeën het ingesloten corps van generaal Erlon. Gedurende de veldtogten van 1813 en 1814 voerde hij bevel als divisie-generaal en werd bij Bar-sur-Aube zwaar gewond.
Na de eerste overgave van Parijs keerde hij terug naar zijn Vaderland, waar hij van koning Willem I de aanstelling ontving van luitenant-generaal. Dapper streed hij in den slag bij Waterloo, en droeg er — naar men meldt — door het ontzetten van eene Engelsche batterij niet weinig bij tot de overwinning. Na het sluiten van den vrede ontving hij een militair commando , eerst te Brussel en in 1819 te Antwerpen, en als in 1830 de Belgische omwenteling uitbrak, trok hjj met zijne troepen naar de Citadel en bombardeerde de stad, toen hare inwoners hem aldaar wilden aanvallen. Vastberaden verdedigde hij die sterkte van den 29sten November tot den 23sten December tegen een magtig Fransch leger, en de Koning benoemde hem tot generaal der infanterie. Na de overgave der Citadel werd hij met zijne soldaten als krijgsgevangenen naar St. Omer gebragt, doch hij keerde den 12den Mei 1833 naar Nederland terug, alwaar hij tot commandant van Breda en tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal werd benoemd. Nadat hij in 1841 gepensioneerd was, legde hij in 1848 laatstgemelde betrekking neder, en hij overleed op den 2den Mei van het daaropvolgende jaar. Hij was officier van het Legioen van Eer, Groot-Kruis der Militaire Willemsorde enz., en door zijne geboortestad met een gouden eere-degen begiftigd.