Onder dezen naam vermelden wij:
Chares, een Atheensch veldheer. Hij was een zoon van Theochares, werd door de fortuin begunstigd, wist de toegenegenheid te verwerven van het Atheensche volk en zag zich gedurig aan het hoofd geplaatst van belangrijke ondernemingen. In 361 vóór Chr. snelde hij de Phliasiërs te hulp, die door de mannen van Sicyon en Argos werden bedreigd, doch wekte kort daarna in een veldtogt tegen Alexander van Pherae door zijne flaauwhartigheid de verontwaardiging der bondgenooten van Athene. Hij noodzaakte vervolgens Charidemus om den Chersonesus terug te geven en werd na den dood van Chabrias (358) opperbevelhebber, totdat Iphícrates en Timotheus met eene tweede vloot verschenen, om Samos te ontzetten. Daar hij de omzigtigheid der overige veldheeren als verraad beschouwde, zette hij hen af, en om kosten te besparen, verhuurde hij zich met zijn leger aan een Perzischen landvoogd. In den oorlog tusschen Philippus van Macedonië en de inwoners van Olynthus kwam hij deze laatsten tot 2-maal toe te hulp met Atheensche troepen. Ook naar Byzantium werd hij afgezonden om bijstand te verleenen, maar niet ontvangen. Hij sneuvelde in den slag bij Chaeronéa (338).
Chares, een beeldhouwer, afkomstig van Rhodus. Hij leefde omstreeks het jaar 324 vóór Chr. en vervaardigde aldaar den bekenden Colossus, een hoog standbeeld, aan de zon gewijd en als het zevende wereldwonder beschouwd. Het bestond voorzeker uit een aantal gegoten stukken rondom eene gemetselde kern. Onwaarschijnlijk is het echter, dat het standbeeld zóó geplaatst was, dat de binnenvallende schepen tusschen zijne beenen doorvoeren, daar zulk een stand in strijd zou geweest zijn met den Griekschen kunstsmaak. Die Colossus heeft 56 jaar bestaan, en is toen door eene aardbeving omgeworpen.