Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Catulus

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Cajus Lutatius Catulus, gesproten uit den patricisehen stam der Lutatii en overwinnaar der Carthagers in den eersten Punischen oorlog, werd in 242 vóór Chr. als consul naar Sicilië gezonden, waar hij zich van de haven van Drepanum en van andere plaatsen meester maakte, en daarenboven bij het eiland Aegusa eene glansrijke zegepraal op Hanno, den Carthaagschen vlootvoogd, behaalde. Hij tastte daarna het leger hij Eryx aan, en Carthago zag zich genoodzaakt een vrede te sluiten, waardoor Sicilië een Romeinsch wingewest werd. De eer van een triomf werd hem toegekend, maar hij moest die tegen zijn zin met zijn onderbevelhebber, den praetor Valerius, deelen, omdat deze zich vooral in het zeegevecht zeer onderscheiden had.

Quintus Lutatius Catulus, een ambtgenoot van C. Marius bij zijn derde consulschap en in den strijd tegen de invallen der Cimbren en Tontonen. Terwijl Marius eene glansrijke overwinning bij Aquae Sextiae (Aix) behaalde en de magt der Teutonen vernietigde, moest Catulus het onderspit delven voor de woeste horden der Cimbren. Hij vereenigde zich daarna bij Vercellae met Marius, die hem uit naijver in het midden van het leger plaatste in de hoop, dat hij hem daardoor van alle aandeel aan de overwinning zou berooven. Tegen verwachting geschiedde de aanval der vijanden juist tegen de afdeeling van Catulus, waardoor aan dezen de eer te beurt viel, om aan de Cimbren eene geduchte nederlaag toe te brengen. De roem dezer overwinning werd wel is waar te Rome aan Marius toegekend, maar Catulus mogt deel nemen aan den triomf. Later klaagde Marius hem aan en veroordeelde hem ter dood, en Catulus bespoedigde door kolendamp de uitvoering van dit vonnis. Ook als redenaar, schrijver en dichter heeft hij zich bekend gemaakt, en hij schreef eene geschiedenis van zijn consulaat in den trant van Xenophon. Behalve eenige puntdichten — in Cicero's geschrift „De natura Deonim” — is echter niets van hem tot ons gekomen.

Quintus Lutatius Catulus, een uitmuntenden zoon van den voorgaande. Van zijn vader erfde hij den afkeer van Marius en hij was een vriend van Sulla, zonder deel te nemen aan de wreedheden van dezen na het onderwerpen van den gemeenschappelijken vijand. Op aanbeveling van Sulla werd hij consul in het jaar 80 voor Chr., doch M. Aemilius Lépidus, een vriend van Pompéjus, werd nevens hem geplaatst en bedreigde Rome na den dood van Sulla met nieuwe gruwelen. De Senaat bekleedde nu Catulus met het opperbevel en met eene uitgebreide volmagt. Lépidus werd aan den Pons Milvius nabij Rome overwonnen en voor een vijand des vaderlands verklaard; Catulus bereikte den vlugteling bij Cosa en versloeg hem aldaar nogmaals.

In het jaar 69 viel hem de eer ten deel, het nieuwe Capitool, onder zijn opzicht te Rome gebouwd, in te wijden en zijn naam voor den gevel te plaatsen. Vruchteloos echter zocht hij het te beletten, dat Ponpêjus met een onbeperkt gezag in den oorlog tegen de zeeroovers en tegen Mithrídates werd bekleed. Op zijne aanvallen tegen Caesar, wiens heerschzuchtige plannen hij doorgrondde en dien hij van deelneming aan de zamenzweriiig van Catilina verdacht, antwoordde die veldheer met eene aanklagt tegen Catulus wegens verduistering van gelden bij den bouw van het Capitool. Daarop werd echter zóó weinig gelet, dat men aan Catulus den titel schonk van „Princens Senatus” en hem tot censor benoemde. Wegens oneenigheid met zijn ambtgenoot Licinius Crassus legde hij die waardigheid weldra, neder, en overleed in het jaar 60 vóór Chr.

< >