Canterbury of Kantelberg, in het Latijn Cantuaria, is de hoofdstad van het Engelsche graafschap Kent en de voornaamste bisschoppelijke zetel in Groot-Brittannië. De stad ligt aan beide zijden van den weg, die Londen met Dover verbindt, in een vruchtbaar oord en bezit 4 voorsteden en 11 kerken, waartoe de oude, fraaije hoofdkerk behoort, waar Ethelbert, koning van Kent, in 597 gedoopt werd. Van de kerk, zooals zij thans is, werd het oudste gedeelte in 1184 gebouwd; het koor is het grootste in het Vereenigd Koningrijk, en men vindt er voortreffelijk beschilderde glazen. Onder de geheele kerk (160 Ned. el lang) strekt eene krypt zich uit, en bij een altaar der kerk werd in 1171 Thomas Becket omgebragt.
De aartsbisschop van Canterbury kroont den Koning, is eerste pair des rijks en bewoont het Lambeth-paleis te Londen; hij heeft een jaarlijksch inkomen van 20000 pond sterling.
Canterbury heeft voorts een schouwburg, een casino, eene bibliotheek, eene „Philosopical institution”, een fraai stadhuis en een aantal geneeskrachtige bronnen, die voorheen druk bezocht werden. Het aantal inwoners beloopt omstreeks 20000. De zijdeweverij, die er ten tijde van koningin Elizabeth door Vlamingen gebragt werd, heeft weinig meer te beteekenen, maar de landbouw — vooral de hopteelt — is er sterk toegenomen.
Men zegt, dat de stad in 900 vóór Chr. door Rudilabas is gesticht en Caerther of Caerkent (stad van Kent) genoemd, terwijl zij bij de Romeinen Durovernum heette. Ethelbert de 5de koning van Kent (568 na Chr.) vestigde er zijn zetel, en onder de heerschappij der Normandiërs werd zij de eerste bisschopszetel des lands. In de eerste eeuw na de heiligverklaring van Thomas Becket werden uit geheel Europa talrijke bedevaarten ondernomen naar Canterbury, zoodat het heiligdom van dien martelaar weldra een overvloed van tijdelijke goederen bezat. — Canterbury is ook de naam van eene Britsche provincie in Nieuw-Zeeland, die Christchurch tot hoofdstad en Lyttleton tot havenstad heeft.