Canrobert (François Certain de), maarschalk van Frankrijk, werd geboren in 1809 te St. Céré in het departement Lot, kwam in 1826 op de Militaire School te St. Cyr en zag zich in 1828 geplaatst als onder-officier bij het 17de regiment van linie. In 1835 ging hij als luitenant naar Algiers en onderscheidde zich hier in den strijd tegen Abd-el Kader, bepaaldelijk gedurende de expeditie naar Maskara en bij onderscheidene togten in de provincie Oran.
In 1837 nam hij als kapitein en als ordonnans-officier van kolonel Comtes deel aan de bestorming van Constantine, keerde toen naar Frankrijk terug, om op de Spaansche grenzen uit de verstrooide benden van Cabrera een bataljon voor het vreemdenlegioen te vormen, en werd in het volgende jaar naar het kamp van St. Omer geroepen, waar de hertog van Orléans hem de bewerking opdroeg van een handboek voor de dienst der ligte troepen. Geplaatst bij de jagers te voet, begaf hij zich in 1811 weder naar Algérie, streed dapper in de gevechten bij fie bergpassen van Muzaia en Gontas, werd in 1842 tot bataljons-chef bevorderd, vocht onder Camignac, Bourjolly en St. Arnaud, en werd in 1845 naar Tenez verplaatst, waar hij de inboorlingen tot onderwerping bragt, zoodat hij zich tot kolonel zag benoemd. Als commandant van het 2de regiment van het vreemdelegioen werd hij onder de bevelen gesteld van den generaal d’Herbillon en tegen de bergbewoners van Aures uitgezonden. Hij versloeg den vijand aan den Dsjebel-Sjelia, rukte voorwaarts tot Cabasj en noodzaakte den aanvoerder Bey Achmed tot de overgave. Aan het hoofd van een regiment Zoeaven leverde hij vervolgens eene reeks van glansrijke gevechten, ondernam in 1849 den togt naar Zaatsja, dat hij stormenderhand innam, en deed het gevecht bij Narah ten gunste der Franschen uitvallen. In 1850 als brigade-generaal naar Parijs geroepen, was hij er adjudant van den Prins-President, werd in 1852 tot divisie-generaal bevorderd en ontving het commando over de eerste divisie infanterie bij het Oostersche leger onder St.
Arnaud. Door het bestormen der steile hoogten bij het dorp Almalamak droeg hij niet weinig bij tot de overwinning aan de Alma. Na den dood van St. Arnand zag hij zich belast met het opperbevel der Fransche troepen vóór Sebastopol, doch terugdeinzende voor de groote verantwoordelijkheid, werd hij op eigen verzoek door generaal Pelissier vervangen. Niet lang daarna keerde hij naar Frankrijk terug en begaf zich vervolgens als gezant naar Stokholm. In 1856 verkreeg hij den maarschalksstaf en na den aanslag van Orsini zag hij zich tot chef van de militaire divisie van het Oosten (te Nancy) benoemd.
In den Italiaanschen oorlog van 1859 voerde hij het bevel over het 3de armee-corps en onderscheidde zich in de veldslagen bij Magenta en bij Solferino. Vervolgens keerde hij naar zijn post te Nancy terug en kwam in 1865 aan het hoofd van het eerse armee-corps te Parijs. Bij het uitbarsten van den Duitsch-Fran- schen oorlog werd het 6de armee-corps onder zijne bevelen gesteld, hetwelk bij Chalons post vatte, terwijl hij tevens last kreeg, om de mobiele garde met den meest-mogelijken spoed te organiseren. Toen na de nederlaag der Franschen bij Spicheren en bij Wörth (6 Augustus 1870) de maarschalk Bazaine het opperbevel ontving over het Fransche Rijnleger, werd het corps van Canróbert er bijgevoegd, waarna hij deel nam aan de bloedige gevechten van 14, 16 en 18 Augustus 1870, met Bazaine in Metz opgesloten werd, en na het capituléren van deze vesting krijgsgevangen werd in Duitschland. Eerst werd hem Cassel als verblijfplaats aangewezen, doch weldra begaf hij zich van hier naar Stuttgart, en na het sluiten van den voorloopigen vrede te Versailles keerde hij naar Frankrijk terug, waar hij (Junij 1872) in de Nationale Vergadering met belangstelling deelneemt aan de beraadslagingen over de leger-organisatie.