Onder dezen naam vermelden wij:
George Canning, een uitstekend Britsch redenaar en staatsman. Hij werd geboren te Londen den 11den April 1770, bezocht de school te Eton en trad op 15-jarigen leeftijd reeds als schrijver op. Door eenige gedichten op de slavernij van Griekenland maakte hij zich vele vrienden, en te Oxford kwam hij in betrekking met lord Liverpool en Pitt. Door den invloed van laatstgenoemde werd hij, toen hij zich vervolgens te Londen als advocaat gevestigd had, tot lid van het Parlement gekozen voor Newport op het eiland Wight. Den jaar lang bewaarde hij het stilzwijgen, doch reeds door zijne eerste redevoering (1794), waarin hij over den oorlog met Frankrijk handelde, behaalde hij grooten lof, en hij werd onder-secretaris bij het Departement van Buitenlandsche Zaken. Nu sprak hij gedurig, en zijne redevoeringen onderscheidden zich door eene geestige behandeling van het onderwerp en door een sierlijken, classicken stijl. De denkbeelden der groote Fransche omwenteling vonden in hem een hevigen bestrijder, niet alleen in, maar ook buiten het Parlement. Met lord Liverpool, George Ellis (later lord Seaford) en Frère stichtte hij in 1797 het tijdschrift „The Anti-Jacobin, or weekly examiner”, waarin een aantal scherpe stukken van Canning tegen Frankrijk werden geplaatst.
Toen in 1801 Pitt door Addington vervangen werd, verloor Canning zijne betrekking en streed met kracht tegen de vredelievende staatkunde van het nieuwe Kabinet. In 1804 kwam hij weder met Pitt aan het hoofd der regéring, doch verloor bij den dood van laatstgenoemde (1806) zijn invloed en kwam toen in verzet tegen het Whig-ministérie Fox. Reeds in het volgende jaar kwamen de Tories weder aan het bewind, en Canning zag zich belast met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken. Toen openbaarde hij zijn haat tegen de Franschen door het bombardement van Kopenhagen en door het wegnemen der Deensche vloot in vollen vrede. Tevens zocht hij de magt van Napoleon op de gevoeligste plek te treffen door in 1809 een verbond te sluiten met de Junta in Spanje. Ongenoegen met lord Castlereagh, minister van oorlog had een tweegevecht ten gevolge, waarin laatstgenoemde gewond werd; beide legde toen hunne portefeuilles neder en werden door den markies van Wellesley en door Percival vervangen. De oorlogzuchtige gezindheden van Canning vonden te weinig bijval, om hem vooreerst weder aan het bewind te brengen, zoodat hij zich met inspanning bepaalde bij de voornaamste vragen van den dag — in de eerste plaats bij die over monopolie en handelsvrijheid, en hij kwam tot het besluit, dat deze laatste onmisbaar was voor de welvaart van zijn vaderland. Nu werd hij door de groote koopstad Liverpool tot vertegenwoordiger gekozen.
In 1813— 1815 was hij gezant te Lissabon en na zijn terugkeer in 1816 kwam hij, als voorzitter van het Indische departement (Board of control), in het ministérie. Toen George III door zijn zoon was opgevolgd en Caroline, de gemalin des Konings, naar Londen kwam, om het beruchte, tegen haar ingestelde procés wegens echtbreuk bij te wonen, deed Canning, die van vroeger met de Vorstin bevriend was, eene reis door Frankrijk en Italië, vertoefde eenigen tijd in Zwitserland en keerde eerst in 1820 naar zijn vaderland terug. Bij voortduring bleef hij getrouw aan de conservatieve rigting, zoodat hij zich tegen alle uitbreiding der volksvrijheid, tegen eene parlementshervorming enz. met kracht verzette en alleen de émancipatie der R. Katholieken in bescherming nam. Daar hij zich op die wijze zeer verdienstelijk maakte jegens de aristocratie, werd hij in plaats van den markies Hastings tot gouverneur-generaal van Oost-Indië benoemd, en reeds lag het schip gereed, hetwelk hem derwaarts zou overbrengen, toen Castlereagh zich met eigen hand om het leven bragt. Nu ontving Canning op nieuw de portefeuille van Buitenlandsche Zaken, juist toen eene verbazende reactie het absolutismus weder op de troonen van Europa vestigde, zoodat de volkstrots in Engeland zich door een oorlog met Frankrijk daartegen wilde verzetten. Bij dien stand van zaken opende Canning in zijne beroemde redevoering van 12 December 1826 Engeland en Europa de oogen over de staatkunde, die hij meende te moeten volgen. Te vergeefs deed de aristocratie haar best, om den indruk van zijne taal te verzachten, — zij moest zich van Canning losscheuren, doch de invloed van dezen nam nog aanmerkelijk toe.
Huskisson werd minister van koophandel, Canning zelf, na het overlijden van lord Liverpool, eerste minister, en in plaats van de Tories Wellington, Peel en lord Eldon kwamen de Whigs lord Landsdowne, lord Holland, Brougham en Burdet in het ministérie. Deze plotselijke ommekeer van zaken deed het morgenrood van een beteren tijd voor Engeland aanbreken, doch ook dagen van bitteren strijd voor Canning, den afvalligen aristocraat, die nu een vriend des volks geworden was. Met kracht zette hij zijn stelsel door en bragt door het opheffen van talrijke bepalingen, die den handel belemmerden, en door het bewaren van den vrede van Europa veel goeds tot stand. Niettemin verzuimde de oppositie niets, om hem te krenken en verdacht te maken; in het Hoogerhuis verhief zich geene enkele stem ter zijner verdediging, zoodat hij reeds na verloop van 3 maanden aftrad en kort daarna — op den 8sten Augustus 1827 — te Chiswich bjj Londen overleed. Zijne eerlijkheid en onbaatzuchtigheid bleken door het feit, dat de man, die zulke aanzienlijke betrekkingen had bekleed, zijne weduwe in behoeftige omstandigheden achterliet, zoodat het Parlement haar een pensioen toekende van 3000 pond sterling. De „Speeches” van Canning zijn in 1825 en nogmaals in 1828 met eene levensschets uitgegeven. Zijne gedichten en proza-opstellen uit den „Microcosm” en „Anti-Jacobin” vindt men in Bede’s „Memoirs of the live of George Canning (1828, 2 dln).” Sir Henry Lytton Bulwer nam hem als „the brilliant man” op in zijn „Historical characters (1867).”
Charles John Canning, tweeden zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 15den December 1812, ontving eene zorgvuldige opvoeding en bezocht de hoogeschool te Oxford, waar hij zich vooral toelegde op wiskunde en Oude letteren. In 1836 werd hij, als vertegenwoordiger voor Warwick, lid van het Parlement, en in het daaropvolgende jaar, na het overlijden zijner moeder, nam hij als pair zitting in het Hoogerhuis, waar hij tot de gematigd-conservatieve partij behoorde. Ten tijde van het ministérie Peel was hij van 1842 tot 1846 onder-staatssecretaris bij het departement van Buitenlandsche Zaken, en daarna eenige maanden opper-commissaris der bosschen. Een aanbod, om deel uit te maken van het ministérie Stanley (1851), wees hij van de hand, omdat hij zich met de handhaving van het beschermend stelsel niet vereenigen kon. Bij de groote tentoonstelling van 1851 was hij voorzitter van de Jury; in December 1852 werd hij, onder het ministérie Aberdeen postmeester-generaal, en zag zich in 1856 tot gouvemeur-generaal en in 1858 tot onderkoning van Britsch Indië benoemd. Hier dempte hij door krachtige maatregelen den opstand der Sepoys, zoodat te Calcutta een standbeeld ter zijner eere verrees, de beide Huizen van het Parlement hem hunnen dank betuigden, en de Koningin hem met de Bath-orde versierde en in den gravenstand opnam. Hij overleed te Londen den 17den Junij 1862.
Canning (Stratford), zie: Strafford de Redcliffe.