Cano (Alonzo), een beroemd Spaansch schilder, beeldhouwer en architect, geboren te Granada in 1601, wordt de Michele Angelo van Spanje genaamd. In de bouwkunst was hij een leerling van zijn vader, in het beeldhouwen van Juan Martinez en in het schilderen van Fra/mAsco Pacheco, volgens anderen ook van Castillo. Keeds op 24-jarigen leeftijd was hij een uitstekend kunstenaar, en toen hij zich, tengevolge van een tweegevecht, naar Madrid begaf, werd hij er opzigter van de Koninklijke gebouwen en hofschilder. Toen vervolgens na het vermoorden zijner echtgenoote het vermoeden, aanvankelijk op een dienstknecht rustende, op hem zelven viel, nam hij de wijk naar een Karthuizer klooster te Valencia en werd er monnik.
Weldra verveelde hem de eenzaamheid, en met de trotsche spreuk „Excellens in arte non debet mori (Een uitstekend kunstenaar mag niet sterven)” stelde hij zich in de handen van het geregt. De vreeselijkste foltering, waarbij men echter zijn regterarm verschoonde, was niet in staat hem eenige bekentenis van misdaad af te persen; de Koning schonk hem genade en benoemde hem tot racionero (geestelijk resident) te Granada. Hier stichtte hij eene schilderschool, leidde een voorbeeldeloozen wandel, en overleed in 1664. Hoewel hij nooit in Italië was geweest, had hij zich naar de antieken gevormd. Zijn stijl is grootsch, en zoowel het fraaije koloriet als de bevalligheid van behandeling doen hem op Albani gelijken. Vele stukken van hem zijn te Sevilla en te Madrid.