Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Canada

betekenis & definitie

Canada, de belangrijkste Britsche kolonie in Noord-Amerika, ligt ten noorden van de Vereenigde Staten en van de groote Noord-Amerikaansche meren tusschen 41° 47 en 52° 19' N.B., en tusschen 64” 15 (Kaap Gaspé) en 90° W. L. van Greenwich, en grenst ten westen en ten noorden aan het voormalig gewest der Hudsonsbaai-compagnie en ten oosten aan het barre gebied van Labrador, de St. Laurens-golf en Nieuw-Brunswijk. Het heeft eene oppervlakte van omstreeks 16000 □ geogr. mijlen en beslaat in het algemeen het stroomgebied van de St.

Laurens-rivier, terwijl het door de Ottawa rivier in Opper- of West-Canada (6500 □ geogr. mijlen) en Beneden- of Oost-Canada (9500 □ geogr. mijlen) verdeeld is. De bodem behoort er tot het uitgestrekte dal, hetwelk de meren van Canada en de St. Laurens-rivier bevat (zie onder Amerika). Eigenlijke bergketens zoekt men er te vergeefs, daar lage landhoogten of heuvelreeksen er het eene meer- of rivier-gebied van het andere scheiden. Toch bevindt zich genoemd dal aan den noordelijken zoom nog omstreeks 600 Ned. el boven den zeespiegel, terwijl het zuidwaarts af helt naar de rivier, doch in het oosten op eene hoogvlakte gelijkt, die er oevers vormt ter hoogte van 100 Ned. el en op sommige plaatsen nog veel hooger, terwijl zich in het westelijk gedeelte lage, vruchtbare, mildbesproeide vlakten uitstrekken. Het land ten zuiden der St. Laurens-rivier is nabij deze moerassig, maar wordt in eene zuidoostelijke rigting allengs hooger. Ongemeen talrijk zijn er de zij-rivieren der groote meren en der St.

Laurens-rivier. Daartoe behooren de French River, de Maganetawan, de Severn, de Thames, de Ouse (Grand River), de Trent, de Ottawa, door het Rideau-kanaal met het meer Ontario verbonden, in Opper-Canada, — en de Rio del Assomption, de St. Morits (Trois Rivières), de Sagenay, uit het meer St. John komende, de Richelieu (St. John), de St.

Francis en de Chaudière in Beneden-Canada. Tot de meren behooren er, behalve de groote, namelijk het Boven-, Huron-, Erie- en Ontariomeer, die eene keten op de grenzen des lands vormen, nog een aanmerkelijk aantal kleinere, zooals de Nipissing, de Kepeewas, de Simcoe, le Lac des Alumettes in West-Canada, — en de Kempt, de Wayagamak, de St. John en de Magog in Oost-Canada. Hoogst merkwaardig is er de Niagara-waterval tusschen het Erie- en Ontario-meer.

Het klimaat is er in het algemeen droog en gezond, en de hemel doorgaans helder. Nabij de groote meren ontwaart men den invloed van deze in koeler zomer en warmer winter; doch waar die invloed niet werkt, zijn de winters guur en de zomers drukkend heet. De sneeuw valt er in November en bedekt er den bodem met eene dikke laag tot in Mei, waarna de zomer met spoed invalt. In het barre jaargetij heerschen er noordweste- en noordoostewinden, die de St. Laurens-rivier met eene ijskorst bedekken, en des zomers wordt men er door een aangenamen zuidwestenwind verkwikt. Het noorderlicht schittert er gedurig. — Tot de delfstoffen behooren er magneetijzersteen, limoniet, titaniumhoudend ijzer, looderts, gedegen koper, bontkopererts, zilver- en goudbevattend koperkies, nikkel, zilver met gedegen goud, lithographische steen, marmer, hyacinthen en amethysten, turf, steen-olie, asphalt enz. Het plantenrijk bezit er, vooral in Opper-Canada, uitgestrekte wouden met sparren, dennen, tamarariscen, esschen, olmen, eiken, suiker-ahornen, walnoten- en ijzerhout-boomen, linden, beuken, ceders, kastanje-boomen, platanen enz. Het vellen en vervoeren van boomen vormt er een belangrijken tak van nijverheid, waarmede eene afzonderlijke volksklasse, die der lumberers, zich bezig houdt.

Die mannen, hun leven in armzalige hutten in het eenzame woud doorbrengende, vellen de boomen in den winter, om ze in het voorjaar naar de zaagmolens van hunne lastgevers te vlotten. — De landbouw is er mede van veel belang; een groot gedeelte van den grond is er reeds ontgonnen, en bijna overal worden er de cultuur-gewassen van Midden-Europa met goed gevolg verbouwd, vooral tarwe, haver, gerst, rogge, erwten, aardappelen en boekweit, benevens maïs, hop, tabak enz. Ook heeft men er uitmuntend ooft, bijvoorbeeld heerlijke druiven en perziken. — Men vindt er de gewone huisdieren van ons wereld deel, en in het wild heeft men er elanden, herten, beren, wolven, bisons, vossen, wilde katten, bevers, marders, otters, muskusratten, vele zeevogels en visschen, maar weinig kruipende dieren. De inwoners behooren er gedeeltelijk tot eenige stammen der Indianen (Chippeway’s, Mississaga's, Mohawk’s enz.), die meer en meer wegslinken, tot de Franschen, nakomelingen van kolonisten uit Normandië, die zich voorheen in Beneden-Canada aan de beide oevers der St. Laurens-rivier vestigden, en tot de Engelschen, Duitschers enz., die als landverhuizers derwaarts zijn getrokken. De voornaamste bronnen van bestaan zijn er landbouw, veeteelt, jagt en visscherij. De zalmvisscherij bloeit er op 70 rivieren, en het aantal visschersschepen op de meren bedraagt er omstreeks 1500. Ook bloeijen er onderscheidene takken van nijverheid, die met den landbouw in verband staan, zooals de brandewijnstokerij, de bierbrouwerij, het looijen, het olie-slaan enz., alsmede de potasch-bereiding en de voortbrenging van ahornsuiker. Voorts vervaardigt men er wollen, linnen en katoenen stoffen, terwijl het fabriekwezen er nog weinig ontwikkeld is.

De scheepsbouw is er zeer belangrijk. De zeehandel bepaalt zich hoofdzakelijk tot de steden Quebec en Montréal, terwijl in 1860 ook te Gaspè en Sault Sainte Marie vrijhavens geopend zijn; hij wordt aanmerkelijk bevorderd door een geregeld stoombootverkeer, evenals de binnenlandsche handel door kanalen en spoorwegen, welke de hoofdplaatsen verbinden. In Beneden-Canada behoort het meerendeel der bevolking tot de R. Katholieke, en in Opper-Canada tot de Anglicaansche kerk; voorts zijn er Methodisten, Presbyterianen, Baptisten, Lutherschen, Independenten enz. Er heerscht volkomene vrijheid van godsdienst, en het schoolonderwijs is er in de laatste jaren met reuzenschreden voortgegaan. Hooger onderwijs wordt er gegeven aan 28 colléges, 65 gymnasiën en 4 universiteiten, welke laatste zich te Toronto, Kingston, Montréal en Quebec bevinden.

Canada, hoewel eene kolonie van Groot- Brittanje, geniet volgens zijne grondwet —

inzonderheid na hare herziening in 1853 — eene vrijheid en zelfstandigheid, welke nergens door die eener onafhankelijke natie worden overtroffen. Het is sedert 1 Julij 1867 met Nieuw-Schotland en Nieuw-Brunswijk tot een bond vereenigd, die den naam draagt van Dominion of Canada, terwijl Opper-Canada met dien van Ontario en Beneden-Canada met dien van Quebec bestempeld is; het geheele Dominion heeft Ottawa (voorheen Bytown) tot hoofdstad. Bereids in September 1864 waren afgevaardigden van Nieuw-Brunswijk, Nieuw-Schotland en Prins Edwards-eiland te Charlottetown bijeengekomen, om over eene legislatieve vereeniging dezer kustgewesten te beraadslagen. Daar kwam men tot het gevoelen, dat de vereeniging op breederen grondslag diende gevestigd te worden. Een plan hiertoe werd kort daarna op eene conferentie, die 18 dagen duurde en waarop daarenboven gevolmagtigden van Newfoundland en Canada tegenwoordig waren, in 72 bepalingen vastgesteld, en in 1865 en 1866 door de Wetgevende ligchamen der verschillende landen, behalve door die van Prins Edwardseiland en Newfoundland, bekrachtigd, waarna het Britsche Parlement het plan goedkeurde, zoodat na de Koninklijke bevestiging de Bond den 1sten Julij 1867 in het leven trad. De uitvoerende magt berust bij een gouverneur-generaal, door de Britsche Kroon benoemd, en door dezen worden onder-gouverneurs aangesteld over de 4 afzonderlijke gewesten. Het Parlement bestaat uit den Senaat en het Huis der Gemeenten (House of Assembly). De eerste telt 78 leden — 48 voor Canada, 18 voor Nieuw-Schotland en 12 voor Nieuw-Brunswijk, — terwijl het Huis der Gemeenten uit 181 leden bestaat, die ten getale van 82 in Opper-Canada, van 65 in Beneden-Canada, van 19 in Nieuw-Schotland en van 15 in Nieuw-Brunswijk gekozen worden.

Terwijl in het voorgaande jaar (1871) nog onderhandeld werd over de toetreding van Britsch Columbia, is het gebied der Hudsonsbaai reeds den 15den Julij 1870 in het Dominion opgenomen onder voorwaarde, dat aan de Hudsonsbaai-Compagnie voor dien afstand 300000 pond sterling zou worden uitbetaald, terwijl zij, als handelsligchaam blijvende bestaan, hare stations met eenigen grond behouden mogt. Het geheele Dominion telde in 1869 op 153745 □ geogr. mijlen ruim 4,127000 inwoners, namelijk Ontario 5704 □ mijlen met bijna 2 millioen inwoners, Quebec 9878 □ mijlen met ruim 1⅓ millioen inwoners, Nieuw-Brunswijk 1272 □ mijlen met bijna 32000 inwoners, Nieuw-Schotland 878 □ mijlen met bijna 400000 inwoners, en de Hudsonsbaai-landen 135013 □ mijlen met 110000 inwoners (95000 Indianen, 4000 Eskimo's en 11000 Kleurlingen en Blanken). De staatsinkomsten bedroegen er in 1867—1868 bijna 14 millioen dollars, en de uitgaven iets minder, terwijl de staatsschuld er den 30sten Junij 1869 ongeveer 84½ millioen dollars beliep. Het spoorwegnet had er reeds in 1867 eene lengte van 25½ geogr. mijl, terwijl de telegraafdraden er bijna 3-maal zoo lang waren. In de zeehavens vielen er in 1867—1868 ruim 8000 schepen binnen, terwijl een dergelijk getal er uitzeilde. In de binnenhavens was dat cijfer 2½ maal zoo groot.

Canada werd uit Europa het eerst bezocht in 1496 door Giovanni en Sebastiano Caboto (zie onder dezen naam) met 5 Engelsche schepen; noch deze, noch andere bezoekers uit Spanje waren echter ingenomen met het woeste land, zoodat sommigen meenen, dat het zijn naam aan de Spaansche woorden aca nada (hier is niets!) ontleend heeft. In de geheele volgende eeuw kwamen er enkel robbenslagers op de kust, en het binnenland bleef onbekend. Wél nam omstreeks 1500 een Italiaan Giovanni Verragani, die met eenige Fransehe schepen derwaarts stevende, het land voor Frankrijk in bezit, — wél maakte Cartier, die do St. Laurens-rivier opvoer en de oeverlanden met den naam van Nieuw-Frankrijk bestempelde zijne regéring opmerkzaam op het hooge belang dier gewesten, doch eerst in 1608 trok eene kolonie uit Frankrijk derwaarts. De eerste gouverneur, Champlain, stichtte er Quebec, waarna Canada een Fransch onder-koningrjjk werd verklaard. Op aandringen van Richelieu begaf zich in 1628 een handelsgenootschap derwaarts, dat er den alleenhandel verkreeg onder voorwaarde, dat het tot aan 1643 niet minder dan 16000 handwerkslieden en landbouwers derwaarts moest brengen. Men had er echter lang te worstelen met de vijandelijkheden der Indianen, met de onverdraagzaamheid der Jezuïeten en met den naijver van Engeland.

Dit laatste veroverde Quebec in 1629, doch gaf het 2 jaar later terug. In 1674 verkreeg Canada in het Conseil Souverain eene eigene regéring, maar bleef strijden met Engeland — eerst om Acadië (Nieuw-Schotland en Nieuw-Brunswijk), en toen hieraan door den Vrede van Breda (31 Julij 1667) een einde gemaakt was, werd de strijd nabij de groote meren voortgezet, waarbij de Roodhuiden zich voor beide partijen moesten laten dooden. Toen de Franschen vervolgens eene reeks van blokhuizen in den rug der Engelsche koloniën bouwden, ontvlamde het oorlogsvuur opnieuw (1757) en de worsteling eindigde, nadat de Engelschen kaap Breton veroverd en den slag bij Quebec (13 September 1759) gewonnen hadden, met den afstand van Canada aan Groot-Brittanje (1763). Nu kwamen er betere wetten met een meer geregeld bestuur, terwijl men aan de inwoners veroorloofde, vele oude gewoonten en zelfs het Fransche leenregt, dat hen in seigneurs en cencitaires (leenheeren en vasallen) verdeelde, te behouden. Niettemin ontstond er eene breede kloof tusschen de oude inwoners en de uit Engeland derwaarts vloeijende landverhuizers, en zonder eene tijdige toegevendheid van de zijde van het Moederland zou Canada ongetwijfeld aan den Amerikaanschen vrijheidsoorlog hebben deelgenomen. De meest-drukkende belastingen werden afgeschaft, en de constitutie van 1791 bragt er eene aanmerkelijke verbetering; de wetgevende magt werd daarbij aan een Lager- en Hooger Huis (Assembly en Council), en de uitvoerende aan den gouverneur met zijn Raad opgedragen.

Intusschen werden de belangrijkste ambten er meer en meer aan Engelschen toegekend, zoodat er zich wel verzet moest openbaren onder de Fransche bevolking. Dit geschiedde door het dagblad „Le Canadien”, doch zonder veel vrucht, en de ontevredenheid vermeerderde, toen in 1826 het boven reeds vermelde leenregt afgeschaft werd en de gouverneur-generaal in 1827 de keuze van Papineau, den leider der oppositie, tot voorzitter van het Lager Huis niet wilde goedkeuren. Lang werd er onderhandeld met het Engelsche Parlement, en toen dit op voorstel van lord John Russell van geene inschikkelijkheid wilde weten en de gouverneur van Canada de zitting der vergadering van volksvertegenwoordigers voor onbepaalden tijd ophief, ontstonden er vereenigingen van „Zonen der vrijheid”, die een centraal bestuur hadden te Montréal, hetwelk Canada onafhankelijk verklaarde van Groot-Brittanje. Brown Nelson en O'Callaghan plaatsten zich aan het hoofd der opstandelingen, doch schoon zij aanvankelijk geene onbelangrijke voordeelen op do Engelsche troepen behaalden (1837), beseften de aanvoerders toch weldra, dat hunne zaak verloren was, daar zij niet alleen tegenkanting vonden bij eene groote partij, tot welke ook de geestelijkheid behoorde, maar ook niet eens door Papineau werden bijgestaan. Proton en Nelson namen de wijk naar de Vereenigde Staten en de opstandelingen werden in December van laatstgenoemd jaar bij St. Eustache en Grand-Brulé reddeloos geslagen. De overwinnaars behandelden hen met groote hardvochtigheid. In Opper-Canada waren de opstandelingen niet gelukkiger; hier hadden Mackenzie en van Egmont, een voormalig officier van Napoleon, zich aan het hoofd der ontevredenen geplaatst, waarmede zij vruchteloos Toronto poogden in te nemen, terwijl zij daarna door kolonel Mac Nab verslagen werden.

In den aanvang van 1838 was alzoo de opstand bedwongen, maar de rust nog geenszins hersteld. De ontevredenen zochten hulp in de Vereenigde Staten. Mackenzie bragt er 550 man en 12 stukken geschut bijeen, waarmede hij en van Renselaer, een Noord-Amerikaan uit Albany, het eiland Mary in het Erie-meer gingen bezetten. Vanhier vaardigden zij manifesten uit in naam der republiek Canada en beloofden aan allen, die aan den vrijheidsoorlog deelnamen, rijke geschenken in grondbezit. De kolonel Mac Nab vestigde zich met 4000 gewapenden op den oever van het meer tegenover het eiland, verhinderde den aanvoer van levensmiddelen en liet door den Engelschen kapitein Brem de stoomboot Caroline veroveren, waarmede de noodige voorraad werd aangebragt. De brandende boot, waarop nog 10 personen waren achtergelaten, dreef naar den Niagara-waterval en werd er verpletterd, — eene wreedheid, die in Noord-Amerika zoo groote verbittering wekte, dat het den president van Buren moeite kostte, een vredebreuk met Engeland te voorkomen. Weldra verliet Mackenzie met de zijnen het eiland, nadat zij de wapens hadden nedergelegd, doch het was niet te verhinderen, dat de Noord-Amerikanen, uit wraakzucht wegens de Caroline, de Engelsche stoomboot Robert Peel vernielden, terwijl de verwijdering nog grooter werd door het in hechtenis nemen van den Engelschen ambtenaar Mac Leod, dien men als den hoofdaanlegger der verbranding van de Caroline beschouwde. In weerwil van de tusschenkomst van den Engelschen gezant werd die man te New-York voor de regtbank gesteld, doch vrijgesproken, en nu wist de president Tyler door gestrenge maatregelen de rust te herstellen.

In het laatst van 1837 en in het begin van 1838 handelde men in het Britsche parlement over Canada en men kwam er eindelijk tot het besluit, om de constitutie van Canada tot aan den 1sten November 1840 buiten werking te stellen en de wetgevende en belasting-uitschrijvende magt op te dragen aan een gouverneur-generaal. Tot deze betrekking werd de graaf van Barham benoemd, een man van gematigd-vrijzinnige beginselen, die bij zijne komst te Canada door zijne wijze maatregelen en door een welwillend gedrag jegens de opstandelingen de gemoederen weldra tot kalmte bragt. Ten gevolge van een voorstel van lord Brongham, waardoor zijne acte als gouverneur wegens magts-overschrijding nietig werd verklaard, nam de graaf van Barham zijn ontslag, keerde in 1838 naar Engeland terug en deed er aan het Parlement verslag van den toestand van Canada, aantoonende, dat het verschil van rassen de oorzaak was der verdeeldheid, weswege men daarbij eene verzoenende staatkunde diende te volgen. In weerwil van Mac Nab en van de Tories ontving Canada nu eene nieuwe, liberale constitutie, die er den 23sten Julij 1840 werd afgekondigd.

Weldra echter ontstonden er onder sir Charles Bagot, lord Metcalfe en lord Elgin, die er van 1841 tot 1852 achtereenvolgens als gouverneurs-generaal het bewind in handen hadden, nieuwe oneenigheden over schadeloosstellingen wegens verliezen, gedurende den laatsten oorlog geleden. Daarbij werden ernstige pogingen aangewend, om Canada van Engeland los te rukken, ’t geen echter vooral door lord Elgin werd verhoed. Onder dezen en zijn opvolger lord Sarris nam zoowel de bevolking als de welvaart in Canada aanmerkelijk toe. De gezindheid, om zich bij de Vereenigde Staten van Noord-Amerika te voegen, blijft er wel nog altijd levendig, maar is wegens de later verleende vrijzinnige constitutie van het Dominion, waarvan wij boven melding hebben gemaakt, minder sterk dan voorheen. Het is evenwel bekend, dat met betrekking tot de hangende Alabama-quaestie de vraag wel eens geopperd wordt, of Groot-Brittanje de aan Amerika verschuldigde schadevergoeding niet met den afstand van Canada zou willen betalen? Ook heeft Nieuw-Schotland door zijne provinciale vertegenwoordiging den wensch te kennen gegeven, om zich weder van den Bond los te maken.