Cameroen is de naam van een gebergte achter het meest inspringend gedeelte der Golf van Guinéa. Het verheft zich met zijne reusachtige toppen, als gewigtige landmerken, uit de delta der Cameroen-rivier en ligt tusschen 4 en 41/2° N.B. en op ongeveer 7° O. L. van Parijs, beslaat eene oppervlakte van 40 □ geogr. mijlen en bereikt eene hoogte van meer dan 4000 Ned. el.
Tot de afzonderlijke kegelvormige, met kraters gekroonde toppen behooren de Mongo-ma-Lobah of Mount Victoria (ongeveer 4200 Ned. el hoog), de Mount Albert (slechts weinig lager), de Mount Isabel (3200 Ned. el), en do Mount Helen (3000 Ned. el hoog). De meest-zuidelijke top is de Mongo-ma-Etindeh of Kleine Cameroen, die zich ter hoogte van ruim 1700 Ned. el verheft.
Uitwerping van lava heeft er sedert menschengeheugen geen plaats gehad, doch men ziet er gestolde lavastroomen van vroegeren tijd, terwijl rookende solfatara's nabij de toppen getuigenis geven, dat er de inwendige gloed nog niet is uitgedoofd. Op de hoogste toppen vond men er den 29sten en 30sten Januarij eene hoogste temperatuur van 12,5°C. en eene laagste van — 2,8°C. bij sterke rijp.
Ook zijn er de toppen somtijds met sneeuw bedekt. Beneden het gewest der kale rotsen en dat der Alpenkruiden vindt men een ongemeen rijken plantengroei, welke op dien van Abessinië gelijkt. Aan den zuidelijken voet van het gebergte hebben de Baptisten, toen zij in 1858 Fernam do Po moesten verlaten, de zendingskolonie Victoria gesticht.
Wat hooger bevindt zich op eene uitmuntend gelegen plek een gezondheids-station, hetwelk wegens den toenemenden handel op de Niger zeer belangrijk schijnt te zullen worden. Ten oosten van den Cameroen stroomt de rivier Dsjamoer, wier ééne arm het merkwaardig Aestuarium van Cameroen vormt, een ondiepen, slechts bij vloed bevaarbaren zee-arm, die tusschen kaap Cameroen ten noorden en kaap Socëllaba ten zuiden besloten is.
— Genoemd gebergte is het eerst beklommen door den Britschen kapitein X. Burton en den Duitschen kruidkundige Gustav Mann in December 1861 en Januarij 1862.