Onder dezen naam vermelden wij:
Richard of Archibald Cameron, een beroemd Schotsch godsdienstleeraar en den stichter van de secte der „Cameronianen”. Hij scheidde zich af van de Presbyterianen, omdat deze eene indulgentie hadden aangenomen, uitgevaardigd door Karel II ter bevestiging van het supremaat in de Kerk. Hij deed zelfs den Koning in den ban, vond vele aanhangers en sneuvelde in 1682 in een gevecht.
De Cameronianen bleven getrouwe aanhangers der oude Presbyteriaansche kerk en droegen aan hunne geloofsgenooten, die aan den Koning en aan het Schotsche Parlement gehoorzaamden, grooter haat toe, dan aan de Episcopalen.
Zij werden door de regéring met wreede gestrengheid vervolgd, weshalve zij ook de partij kozen van Willem III van Oranje.
In 1690 werden zij op eene algemeene Synode in schijn weder vereenigd met de overige Presbyterianen, doch door woelzieke predikers opgeruid, vereenigden zij zich in 1709 gewapenderwijze nabij Edinburg, waar zij door de regeringstroepen werden uiteengejaagd. De verdraagzaamheid der latere jaren stemde ook hen tot toegevendheid; thans bezitten zij nog 14 of 15 kleine gemeenten. Naar één hunner leeraars worden zij ook wel Cargillieten genaamd.
Charles Duncan Cameron, eenige jaren geleden Britsch consul in Abessinië.
Koning Theodorus hield hem gevangen, en dit gaf aanleiding tot den Abessinischen oorlog. Nadat hij ten gevolge van dezen op vrije voeten was gesteld, begaf hij zich eerst naar Engeland en toen tot verbetering zijner geschokte gezondheid naar Zwitserland, waar hij den 31sten Mei 1870 te Genève overleed.