Caligula (Cajus Caesar Augustus Germanicus), een Romeinsch keizer en de zoon van Germanicus en Agrippina (eene kleindochter van Augustus), werd geboren in het jaar 12 na Chr. in Duitschland (volgens Plinius en Tacitus) of in Antium (volgens Suétonius). De dagen zijner vroegste jeugd bragt hij door bij de legioenen van Germanicus aan de Rijn, en omdat hij toen reeds een klein soldatenschoeisel (caliga) droog, ontving hij den bijnaam van Caligula. Zoozeer was hij bemind bij de krijgslieden, dat deze bij een oproer na den dood van Augustus tot inkeer kwamen, toen zij zagen, dat Agrippina met den kleinen Cajus op den arm de vlugt nam uit het leger. Hij vergezelde voorts zijn vader naar Syrië, keerde na diens dood naar Rome terug en werd hier geplaatst onder het opzigt van zijne moeder en na hare verbanning onder dat van zijne overgrootmoeder Livia Augusta en van zijne grootmoeder Antonia, de weduwe van Drusus.
Toen hij ouder werd, wist hij de toegenegenheid van Tibérius dermate te winnen dat hij aan het vreeselijk lot zijner ouders en bloedverwanten ontkwam en van den Keizer groote gunstbewijzen ontving. De jongeling verborg bij de veroordeeling der zijnen eene hatelijke ongevoeligheid onder het masker der bescheidenheid, maar Tibérius doorgrondde hem en verklaarde, dat het Romeinsche volk in Cajus een adder aan zijn boezem koesterde. Intusschen trad Cajus in het jaar 33 in het huwelijk met Claudilla, eene dochter van den Senator M. Silanus en werd benoemd tot augur en pontifex. Het testament van Tibérius schonk aan hem en aan een zoon van Drusus het rijksgebied, maar na den dood des Keizers, waaraan Cajus volgens veler gevoelens niet onschuldig was, nam laatstgenoemde alleen den troon in bezit, en dit vond geen tegenstand, daar men van den zoon van Germanicus veel goeds verwachtte. In den beginne scheen het, als wilde Caligula door regtvaardigheid, zachtmoedigheid en wijsheid zich de algemeene achting verwerven. Immers na de plegtige begrafenis van Tibérius stelde hij het zich in de eerste plaats tot pligt, hulde te bewijzen aan zijne moeder Agrippina en aan zijne broeders Nero en Drusus doordien hij hun stoffelijk overschot in het mausoléum van Augustus deed begraven. Even ijverig zorgde hij voor zijne levende bloedverwanten; hij deed aan zijne grootmoeder Antonia alle eer betoonen, die te voren aan Livia, de gemalin van Augustus, was ten deel gevallen, terwijl hij zijns vaders broeder Claudius tot zijn ambtgenoot verhief in het consulaat en zijn mede- erfgenaam Tibérius tot zoon aannam.
Zij, die ten tijde van Tibérius verbannen en veroordeeld waren, ontvingen vergiffenis, en de verbodene geschriften van vrijheidlievende mannen werden weder aan het licht gebragt en verspreid. Naar klagten wegens majesteitsschennis wilde hij niet luisteren, en de regters moesten onbelemmerd vonnis spreken; hij wilde het volk weder in het bezit stellen van het stemregt en de staatsaangelegenheden in het openbaar behandelen. Daarentegen ijverde hij met gestrengheid jegens ingewortelde misbruiken, en hij won vooral de gunst des volks door schitterende spelen en milde uitdeelingen aan burgers en krijgslieden, alsmede door de uitbetaling der nalatenschap van Tibérius, hoewel diens uiterste beschikking nietig was verklaard. Agrippa ontving Judaea en Antíochus Commagene terug, en in eene plegtige redevoering verzekerde Caligula aan het volk, dat hij een navolger zou zijn van zijn vader en grootvader en niet van den somberen, heerschzuchtigen Tibérius, — dat hij, opgegroeid in het leger en steeds beschermd door den Senaat en het Romeinsche volk, zonder zelfzucht voor zijn vaderland wilde leven, en dat hij als keizer slechts daarop bedacht zou wezen, de heiligdommen der Goden, de regten der burgers en de algemeene vrijheid te beveiligen, daar de ongeschondene grootheid des rijks en de bevestiging van het volksgeluk zijn eenig doel waren. De algemeene vreugde, door die verzekeringen gewekt, was echter maar kort van duur; Caligula was te slecht van inborst, om niet weldra het masker der deugd weg te werpen. Hij werd ongesteld ten gevolge van zijne onmatigheid en als een zedelijk monster stond hij op van het ziekbed. Zijn eerste misdaad herinnerde aan die der voorgaande regéring en overtrof ze tevens. Caligula deed den jeugdigen Tibérius, dien hij zoowel als zijn vader tot zoon had aangenomen, om het leven brengen onder voorwendsel, dat de vermoorde booze aanslagen smeedde.
Nu verviel hij van den eenen gruwel tot den anderen. Weldra moest zijn schoonvader M. Silanus als zijn slachtoffer vallen. Toch behield hij de gunst des volks door zijne rijke geschenken, door ontheffing van belastingen en door glansrijke spelen, en niemand scheen te bemerken, dat de laatste vonken van menschelijkheid uitgebluscht werden in de borst van een dwingeland, die naar de influisteringen van Helico en Apelles, twee schandelijke vleijers, luisterde en zich meer en meer overgaf aan de verfoeijelijkste ondeugden. De kruipende onderdanigheid der Senatoren en de bijval, waarmede het volk den Keizer bezig zag, om worstelspelen van gladiatoren, wilde dieren enz. te regelen, waaraan hij zelf wel eens werkzaam deelnam, sterkten hem in het kwaad. Het gewone vechtspel was voor zijn bloeddorst niet voldoende; hij deed de strijders in twee digte gelederen tegen elkander optrekken, doodde met eigen hand bij eene lijkplegtigheid 26 ridders, en beval, toen bij eene worsteling met de wilde dieren het aantal strijdende personen niet groot genoeg was, dat men er uit de toeschouwers zou grijpen, hun de tong uitsnijden, opdat zij geene klagten konden doen hooren, en in het worstelperk werpen. Macro, die hem aan het bewind geholpen had, werd vermoord met zijn geheele geslacht. Om in zijn geldelijken nood te voorzien, legde hij den Senatoren schatting op, omdat zij, zooals hij verzekerde, zich aan verraad hadden schuldig gemaakt jegens zijne moeder en zijne broeders.
Veroordeelden en niet-veroordeelden werden door den beul om het leven gebragt, opdat de schatkist met hunne verbeurd-verklaarde goederen zou worden gestijfd. De dood van zijne zuster Drusilla, die hij aan haren verloofde ontrukt en naar de wijze der Aziatische vorsten tot zijne gemalin verheven had, vervulde hem met de grootste droefheid en tevens met de buitensporigste razernij. Nu strekte zijne zinnelijke begeerte zich uit naar Lolita Paulina, en haar gemaal zag zich genoodzaakt om zelf haar over te leveren in de handen van den ellendeling. — Antonia, de grootmoeder van Caligula, overleed omstreeks dien tijd van smart en volgens anderen door vergif, door allen geëerbiedigd als eene edele vrouw. Door tallooze gruwelen verloor de dwingeland eindelijk de liefde des volks, zoodat dit laatste zelfs afkeerig werd van de bloedige spelen. Niettemin ging hij voort op den weg der schandelijkste daden. Hij liet zich door de rijkste Romeinen tot erfgenaam benoemen en bragt hen daarna door vergif om het leven.
De aanzienlijken moesten tegen verbazend hooge prijzen zwaardvechters van hem koopen, en aan een zekeren Saturnius, die uit slaperigheid met het hoofd knikte, deed hij er 13 tegen eene ontzettende som toewijzen. Zijne uitspattingen vertoonden zich ook wel als de zonderlingste dwaasheden: hij verhief bijvoorbeeld zijn geliefkoosd rijpaard tot de hoogste staats-ambten, schonk daaraan een hofstoet, deed gasten bij dat dier noodigen en zette het vergulde gerstkorrels voor en wijn in een gouden beker. In navolging van Xerxes bouwde hij tusschen Bajae en Putcoli eene groote brug, bedekte haar met zand en trok er met een groot leger overheen, waarna hij in schijn Putcoli veroverde en zich beroemde, dat hij grooter was dan Darius en Alexander. Tot zijn vermaak deed hij een gedeelte der toeschouwers van de brug duwen en verdrinken, terwijl hij zelf onder het gedreun der zegezangen rondzeilde. Wie hem zocht te ontvlieden, werd door zijne uitgezondene moordenaars achterhaald, en toen Italië uitgeput en uitgemergeld aan de voeten lag van den dwingeland, vestigde deze het oog op Gallië en Spanje. Een togt tegen de Germanen leverde het voorwendsel op om derwaarts te trekken. Met een talrijk leger kwam hij aan de Rijn, overschreed die, maar keerde lafhartig terug, daar hij vernomen had, dat er bij de nadering van den vijand groote verwarring zou ontstaan. Om echter op de overwinning te kunnen roemen, zond hij eenige mannen der Germaansche lijfwacht naar de overzijde der rivier, trok met een klein gevolg er over, laakte de lafheid van hen, die hem niet gevolgd waren en vierde, als overwinnaar der Barbaren, een grooten triomf te Rome.
Wél klom, terwijl hij daalde in de openbare meening, de vermetelheid van Rome’s vrijheidlievende mannen, maar naarmate hij meer reden gaf tot misnoegen, was hij ijveriger bedacht op zijne veiligheid, zoodat meer dan ééne zamenzwering ontdekt en vernietigd werd. Hij verbande zijne zuster, met wie hij in ongeoorloofde gemeenschap leefde, verliet Lollia en trad in het huwelijk met Caesonia, wier zeden niet beter waren dan de zijne. De Senaat bleef kruipen, en Gallië moest geweldig lijden onder de verdrukking van den dwingeland. Door ijdelheid aangespoord, ondernam hij een togt naar Brittanje en vernieuwde er de reeds vermelde vertooning doordien hij zijne krijgslieden schelpen deed oprapen, om die als een aan den Oceaan ontrukten buit in den tempel neder te leggen. Eene zamenspanning van Sextus Papinius, die hij bij tijds ontdekte, prikkelde zijne woede, welke enkel bevredigd werd door marteling en moord en door het uitroeijen van geheele geslachten. Door vrees geteisterd, nam zijn wantrouwen gestadig toe, en hij gaf zelfs den wensch te kennen, dat het geheele Romeinsche volk één hals mogt hebben, om het met één slag te kunnen onthoofden. De Senatoren betoonden hem de laagste onderdanigheid en bragten Scribonius Proclus om het leven, omdat hij een vijand des Keizers was. Zij verhieven
Caligula tot een god, en deze zocht zooveel mogelijk de gedaante en manieren der goden aan te nemen; ja, hij wilde zelfs godinnen benoemen en gaf voor, dat de geheele hemel in zijn persoon besloten was. Hij noemde zich Jupiter van Latium, stichtte voor dezen een afzonderlijken tempel, verordende er het offeren van uitgezochte dieren en verkocht aan zijn oom Claudius en andere rijke Romeinen voor aanzienlijke sommen het priesterschap aldaar. Hij bespotte de goden, daagde zelfs Jupiter den Donderaar uit tot een tweestrijd en beroemde er zich op, dat hij dien kon overwinnen. Al zijne gruwelen waren nog niet voldoende om zijn bloeddorst te bevredigen, en hij beklaagde zich over een tijd, waarin geen brand, oorlog, pest, aardbeving en hongersnood het menschdom teisterden. Eindelijk echter verscheen de dag der wraak.
Cassius Chaerea, tribuun der lijfwacht, spande met anderen zamen, naderde met zijne medestanders den Keizer, toen deze van de spelen terugkeerde, vroeg hem het wachtwoord en stiet hem tevens het zwaard in de keel. De gewonde dwingeland wilde de vlucht nemen, maar Cornelius Sabinus wierp hem ter aarde, waarna de ellendeling na het ontvangen van een 30-tal wonden bezweek (41 na Chr.). Hij was 29 jaar oud en had slechts 4 jaar geregeerd. Bij eene hooge, krachtige gestalte bezat hij een bleek gelaat, woeste trekken, diep in de holten gedokene oogen, weinig haar, dunne beenen en groote voeten, zoodat ook de natuur op dat monster den stempel der afzigtelijkheid had gedrukt.