was een der hoofd-aanvoerders van den Kerkelijken strijd in Afrika ten tijde van Constantijn de Groote (312). Aanvankelijk was hij slechts diaconus, maar door een besluit der Kerk van Carthago zag hij zich tot aartsbisschop verheven. Hierdoor en door bijkomende omstandigheden joeg hij de scheurzieke partij der Donatisten (zie onder dit woord) tegen zich in het harnas. De strijd, waarbij zelfs de schandelijke middelen van list en omkooperij niet gespaard werden, duurde langer dan 3 jaar;
hij werd door den Keizer achtereenvolgens aan 5 regtbanken ter beslechting onderworpen, en eindelijk door de kerkvergaderingen te Rome en te Arles ten gunste van Caecilianus beslist. In de Afrikaansche kerk bleef echter die tweespalt aanhouden tot aan den ondergang van het Christendom aldaar.