Brucine, door anderen caniramine genoemd, is een bestanddeel van sommige geneeskrachtige voortbrengselen uit het plantenrijk, zooals de braaknoot (zie onder dit woord), de valsche angostura- en de ignatius- boonen. Zij werd in 1819 door Pelletier en Caventow ontdekt, en men verkrijgt ze tegelijk met de strychnine in de gedaante van glanzige, witte, dunne prisma’s, die 15½% water bevatten, of ook wel in die van kleine, korrelige, onduidelijke kristallen. Zij heeft geen reuk, is bitter van smaak, en lost op in 850 deelen koud en in 500 deelen kokend water, in eene geringere hoeveelheid alkohol, maar niet in aether.
De oplossing in water is bitter van smaak, reageert alkalisch, wordt door galnotentinctuur en eene platina-oplossing neêrgeploft en onderscheidt zich door de werking, welke geconcentreerd zwavel- en salpeterzuur daarin voortbrengt. Wanneer men eerstgenoemd zuur er indroppelt, ontstaat er eene rozenroode, daarna in geel en eindelijk in groenachtig geel overgaande kleur, en geconcentreerd salpeterzuur kleurt de brucine-oplossing aanstonds donker bruinrood, salpeterigzuur methyl-oxyde en kakotheline vormende. Voegt men er tin-chlorure bij, dan wordt de kleur paars, wanneer men veel zuur gebruikt of de oplossing vooraf verwarmt. De formule van brucine is C23 H26 N2 O4.
Op het levend ligchaam werkt de brucine op dergelijke wijze als de strychnine, maar minder hevig, terwijl zij met zuren brucine-zouten vormt. Deze zijn gedeeltelijk neutraal, reageren meestal zuur, zijn kristalliseerbaar en lossen in water op, smaken bitter en werken als vergif. Zij worden, behalve door alkaliën en alkalische aarden, ook door morphine en strychnine ontleed. Men verkrijgt brucine uit de moederloog der strychnine, wanneer men ze met zuringzuur vermengt, door verdamping laat kristalliseren en de kristallen met alkohol afwascht. De zuringzure brucine ontbindt men met kalk, en dan kristalliseert de brucine uit den wijngeest. De brucine onderscheidt zich van de strychnine door hare oplosbaarheid in absoluten alkohol, door de werking van het salpeterzuur, alsmede door het feit, dat oplossingen van strychnine-zouten troebel worden door chloor , ’t geen niet het geval is bij de brucine-zouten.