Bruck (Karl Ludwig, vrijheer von), een verdienstelijk Oostenrijksch staatsman, werd geboren te Elberfeld den 18den October 1798. Hij legde zich toe op den handel te Bonn en bezocht er tevens de lessen in de staathuishoudkunde aan de Universiteit. In 1821 begaf hij zich naar Triëst, ten einde vervolgens naar Griekenland te reizen en er deel te nemen aan den vrijheidsoorlog, maar men overreedde hem, om te Triëst te blijven en zich aan den handel te wijden.
Hier werd hij stichter en bestuurder van den Oostenrijksche Lloyd, en verwierf, behalve de algemeene achting, een aanzienlijk vermogen. In 1848 werd hij afgevaardigd naar de Nationale Vergadering te Frankfort, terwijl de Oostenrijksche regering hem tot haren gevolmagtigde hij den Duitschen “Reichsverweser” benoemde. Na de October-revolutie van 1848 te Weenen aanvaarde von Bruck in het ministérie Schwarzenberg-Stadion de portefeuille van Handel, Nijverheid en Openbare werken, hielp de constitutie van 4 Maart 1849 tot stand brengen, leidde de vredes-onderhandelingen met Piémont, en regelde zijn bestuur naar een uitgebreid plan, hetwelk in October 1849 door den Keizer werd goedgekeurd. Hij verordende Kamers van koophandel, hervormde de posterijen, gelastte den aanleg van belangrijke telegraaflijnen, wegen en spoorwegen, regelde het consulaat, verbeterde de rivieren, stelde eene herziening van het Oostenrijksche zee- en handelsregt aan de orde, hief belemmerende tollen op en poogde aan de Oostenrijksche nijverheid eene nieuwe, vrije vlugt te verschaffen. Ook wenschte hij een handelsverdrag tusschen Oostenrijk en Duitschland tot stand te brengen, waaromtrent hij in 1850 twee uitgebreide memoriën inleverde, van welke vooral de laatste groot opzien baarde. Niettemin nam hij in Mei 1851 uit antipathie tegen de intredende staatkundige reactie zijn ontslag, was daarna werkzaam te Berlijn als gevolmagtigde voor de zaken van het Tolverbond en zag het gewenschte handelsverdrag tot stand komen (1853). In Junij 1853 begaf hij zich als Oostenrijksch internuntius naar Constantinopel; hier herstelde hij de goede harmonie tusschen Oostenrijk en Turkije, verwierf er voldoening voor den verraderlijken aanval op officieren der Oostenrijksche marine te Smyrna en sloot er de overeenkomst wegens het bezetten der Donau-vorstendommen door Oostenrijksche troepen.
In het begin van 1855 werd hij naar Weenen geroepen, om zich met de portefeuille van Financiën te belasten, maar zijne pogingen tot herstel der geldmiddelen leden schipbreuk op den Italiaanschen oorlog, en zijne eigene maatregelen, om geld te bezorgen, gaven aan het crediet des lands een belangrijken schok. Daarom mislukte zijne loterij-leening, die in plaats van 200 slechts 70 millioen in de schatkist bragt. Nu zocht hij hulp voor den financiëlen nood in eene staatkundige hervorming, weshalve hij den Keizer eene memorie overhandigde, waarin voorstellen tot uitbreiding der volksvrijheden; waren omschreven, bepaaldelijk uitbreiding van het vertegenwoordigend stelsel, gelijkheid van regten voor de aanhangers van verschillende kerkgenootschappen, vrijheid der wetenschap en der drukpers, vrijheid van onderwijs, en bevordering van de algemeene ontwikkeling, eene naauwe aansluiting aan Duitschland enz. Hierdoor maakte hij het ongenoegen van invloedrijke personen in zoo hóoge mate gaande, dat men hem betrok in het procés van den luitenant-veldmaarschalk von Eynatten, die zich in den Italiaanschen oorlog aan verduistering van belangrijke geldsommen had schuldig gemaakt. Dientengevolge werd hij als getuige voor den regter van instructie geroepen. Aanstonds nam hij zijn ontslag, en ontving dit den 22sten April 1860 van den Keizer in een zeer onaangenamen vorm; de schrandere staatsman gevoelde zich hierdoor zóó gekrenkt, dat hij den volgenden morgen met een half-doorgesneden hals in zijn bed werd gevonden en des namiddags overleed. Schoon het vermoeden van medepligtigheid aan het misdrijf van Eynatten ongegrond bleek, werd von Bruck evenwel eerst een jaar na zijn dood in zijne eer hersteld.