Bronsverven zijn fijn-gewrevene metalen of legéringen, welke dienen tot bedekking van hout, gips of metalen gietwaren en voorts te pas komen bij de boek- en steendrukkerij, bij het vervaardigen van behangselpapieren, bij het verlakken enz. Het bereiden dier verven, in het midden der voorgaande eeuw door Huber, een metselaar te Förth, op eene kleine schaal begonnen, heeft zich uitgebreid tot een belangrijken tak van nijverheid, die vooral te Förth en te Neurenberg bloeit. In eerstgenoemde stad vervaardigden 14 fabrieken in 1857 voor ¼ millioen gulden bronsverven.
De grondstof is afval van metaalpletterjjen, die met gomwater of honig op marmeren platen of in verfmachines fijngewreven, daarna met water gewasschen en eindelijk gedroogd wordt. Zóó ontstaan echt en onecht goud- en zilverbrons en rood koperbrons. De bonte bronsverven (oranje, paars en groen) verkrijgt men door het gele metaalpoeder, uit eene koper- en zinklegéring verkregen, in eene pan met eene toevoeging van vet te verhitten, totdat door oxydatie der oppervlakte eene bepaalde aanloopkleur is ontstaan. Engelsche bronsverven worden gemaakt door dien afval te wrijven met olijven-olie, vervolgens onder de hydraulische pers te brengen en de drooge koek tot poeder te wrijven. Alle bronsverven zijn zeer gevoelig voor zwavelwaterstof. De onechte oxydéren bij vochtige lucht en worden door zuren sterk aangetast. Deze gebreken vindt men echter niet bij het mussief goud (dubbel zwavel tin) en bij het door Wöhler ontdekte en door Wagner voor het gebruik sterk aanbevolene, fraai- goudgele wolframiumbrons (wolframium-zure wolframiumoxyde-natron).
In den handel heeft men de volgende bronsverven: