Breviarium, vroeger Summarium, is een kort uittreksel uit een groot werk. Men heeft het Breviarium imperii van de Romeinsche keizers met statistieke bijzonderheden over den Staat, het leger, de belastingen enz., en het belangrijke Breviarium Alaricianum, eene verzameling van Romeinsche wetsbepalingen, door koning Alarik II met hulp van Romeinsche regtsgeleerden (506) bijeengebragt, ten behoeve van het West-Gothische rijk. Nadat zij door eene vergadering van aanzienlijke mannen onderzocht en goedgekeurd was, beval de Koning, dat aan elken graaf een afschrift daarvan, onderteekend door den referendaris Arianus, zou worden gezonden.
Die verzameling is de belangrijkste bron der regtskennis vóór den tijd van Justinianus. Het eenige volledige handschrift daarvan is in 1528 door Johann Sichard te Basel uitgegeven.
Het Breviarium Romanum sive liturgicum, gewoonlijk het brevier genaamd, is een stichtelijk boek der R. K. geestelijkheid, uit verschillende godsdienstige geschriften bijeengebragt. Oorspronkelijk bevatte dit Brevier het “Onze Vader”, de Apostolische geloofsbelijdenis” en eene bloemlezing uit de Psalmen. Het is echter onder Leo de Groote, Gregorius de Groote, Hadrianus I, Gregorius II en vooral onder Gregorius VII zoodanig in omvang toegenomen, dat het eigenlijk niet langer aanspraak kan maken op zijn naam. De grondslagen voor het thans bestaande Brevier werden gelegd onder Innocentius III, en het werd uitgebreid door Haymo, generaal der Franciscanen.
Nu bleef het onveranderd tot in de 16de eeuw. Clemens VII belastte den kardinaal Quignones met eene nieuwe bewerking, die in 1535 voltooid, door Paulus III bekrachtigd en in 1540 door de Sorbonne aangenomen werd. Later onderging het eene wijziging na het Concilie van Trente door Pius V (1568), onder Clemens VII (1602) en Urbanus VIII (1631). Na dien tijd droeg het den naam van Breviarium Romanum en is, behoudens eenige toevoegselen, onveranderd gebleven. In 1790 is door Maximiliaan Frans, aartshertog van Oostenrijk en Bisschop van Keulen aan professor Derezer de vervaardiging opgedragen van een “Deutsches Brevier”, hetwelk in eenige bisdommen is ingevoerd, maar ook weldra weder afgeschaft.
Dit Breviarium Romanum bevat eene verzameling van formuliergebeden, lofzangen, responsoriën, centiphoniën enz., naar kerkelijk gebruik gerangschikt, afdeelingen uit den Bijbel, uit de Kerkvaders en uit de geschiedenissen der Heiligen. Het geheel is in vier deelen gesplitst naar de jaargetijden. De eerste afdeeling bevat het Psalterium, de tweede het Proprium de Tempore (gebeden, lofzangen en fragmenten), de derde het Proprium de Sanctis, handelend over de Heiligen en hunne feesten, en de vierde het Commune Sanctorum of bepalingen omtrent feestdagen, waarvoor geene Horae Canonicae vastgesteld zijn.
Als inleiding bevat het eene reeks van kerkelijke verordeningen en aanwijzingen omtrent het gebruik van het Brevier, en in een aanhangsel vindt men het Officium b. Mariae, het Officium defunctorum, de Psalmi graduales, de Psalmi poenitentiales, de Ordo commendationis animae en de Benedictio mensae et itinerarium clericorum. Volgens de Pauselijke voorschriften en de besluiten der Conciliën zijn nagenoeg alle geestelijken verpligt tot het gebruik van het Brevier en is het overslaan van een der 8 stukken, die voor elken dag bestemd zijn, eene doodzonde. Er is twist gerezen over de vraag, of het lezen van het Brevier eene inwendige aandacht vereischt, dan wel of de bloote lezing der woorden voldoende is? Na de herziening van het Brevier onder Urbanus VIII is het in 1675 te Antwerpen en vervolgens op verschillende plaatsen en bij herhaling gedrukt. Bij sommige geestelijke orden en in eenige bisdommen vindt men afzonderlijke brevieren, maar zij verschillen weinig van het Breviarium Romanum.
Duitsche dichters hebben den naam van Laienbrevier, Frauenbrevier enz. gegeven aan dichtbundels van eene bepaalde strekking, namelijk aan zoodanige, die op godsdienstig of zedelijk gebied eene reeks van geloofs- en levensregels bevatten.