Breteuil (Louis Auguste le Tonnelier, baron de), een Fransch staatsman, werd geboren in 1733 te Preuilly in Touraine, omhelsde de krijgsdienst en werd, op aanbeveling eener minnares van Lodewijk XV, in 1758 benoemd tot gezant aan het Keurvorstelijk hof te Keulen. In diezelfde betrekking vertoefde hij achtereenvolgens te Petersburg, te Stokholm, te ’s Hage, te Napels en te Weenen.
Hij nam deel aan het diplomatisch Congrès te Teschen (1778) en werd, na zijn terugkeer in Frankijk, minister van het Huis des Konings. Aanvankelijk verwierf hij de volksgunst door kleine verbeteringen in den toestand der gevangenissen en der armenverzorging, maar als voorstander van het onbeperkt koningsgezag maakte hij zich weldra zoo gehaat, dat hij, zoowel om die reden als om de beruchte collier-geschiedenis, zijne betrekking moest nederleggen. Na den val van het ministérie Necker werd hij wederom gedurende korten tijd met de portefeuille belast. Toen Lodewijk XVI niet wilde luisteren naar zijn raad, om zich in de armen van het leger te werpen, begaf hij zich naar Solothurn, waar hij volmagt ontving, om met de Noordsche mogendheden te onderhandelen over de herstelling van het koninklijk gezag in Frankrijk. In 1792 werd hij door de Nationale Conventie in staat van beschuldiging gesteld, waarna hij veiligheid zocht in de nabijheid van Hamburg; maar in 1802 keerde hij met vergunning van het Directoire naar Frankrijk terug. Op aandrang van Josephine verleende Napoleon I hem een pensioen van 12.000 francs, en eene rijke erfenis bezorgde hem vervolgens een jaarlijksch inkomen van 50.000 francs. Hij overleed te Parijs den 2den November 1807.