Deze heeft plaats, wanneer twee ligchamen elkander ontmoeten. De aard van zulk eene botsing is verschillend naar gelang één ligchaam of beide in beweging zijn, naar gelang van de gedaante, de stof, de massa, de snelheid, de rigting. en de meerdere of mindere veerkracht van die ligchamen.
Eén en ander vormt de leer der botsing. Doorgaans verdeelt men daarin de ligchamen in veerkrachtige en onveerkrachtige , hoewel alle zonder onderscheid min of meer veerkrachtig zijn, en men onderscheidt eene botsing door een regtstreekschen of door een schuinschen stoot. Bij den eersten staat de lijn, die de middelpunten der beide ligchamen vereenigt, loodregt op het raakvlak en gaat door het raakpunt, hetgeen bij den tweeden niet het geval is. Wanneer een veerkrachtig ligchaam tegen een ander botst, vormen de rigtingen der beweging vóór en na de botsing gelijke hoeken met de normaal van het raakpunt. Wanneer een onveerkrachtige bal een anderen van dezelfde grootte inhaalt, vervolgen zij te zamen hun weg met de helft van beider vereenigde snelheid. Is de beweging eene tegenovergestelde, dan gaan zij voort in de rigting van den snelsten bal met de helft van het verschil van beider snelheid.
Zijn de beide ballen veerkrachtig, dan verwisselen zij bij het elkander inhalen van snelheid, en bij het ontmoeten tevens van rigting, daar zij dan beide terugloopen. Ligt één der beide ballen in rust en wordt hij door een regtstreekschen stoot door den tweeden getroffen, dan neemt deze rust in zijne plaats, en de eerste loopt voort met de snelheid van den tweeden. Hebben zij bij eene regtstreeksche botsing ongelijke snelheid, dan verwisselen zij van snelheid en van rigting. Zijn de ballen, schoon van dezelfde stof, ongelijk van grootte, dan brengt men ook de massa in rekening; men vermenigvuldigt deze met de snelheid, om het bedrag der beweging te verkrijgen. De leer der botsing is vooral van practisch belang bij het biljart- en kegelspel (zie onder die woorden).