De Indiaansche stam, die dezen naam draagt, is afkomstig van een woest bergvolk, de Aymores, en in Brazilië op eenigen afstand van de oostelijke kust tusschen de Rio Pardo en de Rio Doee gevestigd.
De Botokoeden noemen zich zelven “Krakmoen” of “Engeraekmong” en behooren tot het groote volk der Topoeyas. Zij bezitten een welgemaakt ligchaam, eene middelmatige grootte, eene breede borst en fraaije handen en voeten, — voorts levendige zwarte oogen, een grooten neus en dikke lippen, eene roodachtig bruine kleur, donkerbruin haar en witte tanden. Zij doorboren de onderlip en de ooren, om daarin sieraden vast te hechten, en beschilderen hun ligchaam. Zij zijn zeer hartstogtelijk en maken zich dikwijls schuldig aan de afschuwelijkste wreedheid.
Een zwervend volk vormende, bouwen zij in de bosschen hier en daar hutten van de bladeren van wilde kokospalmen. Zij hebben vrees voor booze geesten en huldigen zon en maan. Hun huisraad is zeer eenvoudig, en zij zijn gewapend met boog en pijl, waarmede zij op grooten afstand zeer behendig het doel weten te treffen. Al wat eetbaar is, dient hun tot voedsel, , en zij leven in een gestadigen strijd met de Europeanen en met naburige woeste stammen.