Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Brazilië

betekenis & definitie

Brazilië, een Zuid-Amerikaansch keizer­rijk en de eenige monarchie der Nieuwe We­reld, ligt grootendeels ten zuiden van den evenaar tusschen 4° 10' N. B en 33° 53' Z. B. en 37° 2' en 73° 30' W.

L. van Pa­rijs, en bevat in de gedaante van een gelijkbenigen driehoek de grootste oostelijke helft van Zuid-Amerika, eene oppervlakte beslaande van 151973 □ geogr. mijlen. Het grenst ten noorden aan Fransch, Nederlandsch en Engelsch Guyana en aan Venezuéla, ten westen aan Nieuw-Granada, Ecuador, Peru, Bolivia, Paraguay en de Argentijnsche Republiek, en ten oosten over eene lengte van bijna 1000 geogr. mijlen aan den Atlantischen Oce­aan. De kusten, die er in noord- en zuid-oostelijke rigting voortloopen, bezitten betrekkelijk weinig baaijen, welke gunstig ge­legen zijn voor de scheepvaart.

De belang­rijkste zijn die van Rio Janeiro, Bahia,Porto Seguro, Espiritu Santo, Pernambueo, Alagoas, Angra dos Reis, San José do Porto Alegré, Santos en Maranhao. Ook zijn er slechts enkele kapen, zooals Kaap Norte aan de noord­zijde van de Amazonenrivier, Kaap Toiro, Kaap St. Roch, Kaap St. Thome en Kaap Frio. Het land is grootendeels nog onbekend, en men verdeelt het in de bergstreek, die zich over het binnenland en de zuidoostelijke gewesten uitstrekt en de kern des lands vormt, — in het stroomgebied van de Amazonenrivier en de Madeira in het noordwesten, — en in dat van de Laplata-rivier in het zuidwesten.

De bergen zijn er over het geheel niet zeer hoog, en het is merkwaardig, dat men er in het zuiden over eene oppervlakte van duizende □ geogr. mijlen een bodem vindt van graniet.

De voornaamste serra's of bergketens zijn er: De Serra do Mar (Zee- of Kustgebergte), die langs de zuidwestelijke kust loopt, ten noorden in kaap St. Roch eindigt en in het Orgelgebergte bij Rio Janeiro zich verheft tot eene hoogte van 1400 Ned. el.

Verder westwaarts en evenwijdig aan het Kustge­bergte loopt de Serra do Espinhaço en ver­rijst in de Itambe en Itacolumi (in de pro­vincie Minas Geraes) tot eene hoogte van 1850 Ned. el. Beide bergketens vereenigen zich in het zuiden aan de kust in de Ser­ra de Mantiqueira, en deze draagt onge­veer onder den Steenbokskeerkring den O

rgelpiek (2400 Ned. el hoog), den Panagaio (2300 Ned. el) en den Juruoca (2900 Ned. el). De aanzienlijkste verhevenheid van den bodem ligt er tusschen 15 en 25° Z. B.

De voorlaat­ste bergketen bevat aan hare oostelijke hel­ling de oudste rotssoorten; namelijk graniet, gneis, glimmerlei en syeniet, en aan haar westelijke helling jongere vormingen, zooals leisteen, kalk en graauwak, terwijl aldaar diamanten gevonden worden. De oostelijke voet van dat gebergte is de westelijke grens der tropische wouden, die zich oostwaarts tot aan de kust uitstrekken. Ten westen van de Serra do Espinhaço vindt men geene zamenhangende bergketens, maar slechts enkele ge­bergten, die niet zeer hoog zijn.

Langs de kust en vooral langs de oevers der groote rivieren heeft men er moerassige streken, met digte bosschen begroeid en veelal door slingerplanten ontoegankelijk gemaakt. Bij het rijzen der wateren loopen zij onder en hebben dan het voorkomen van een met boomen begroeid meer. In de bergstreek is de diepte der dalen veelal bedekt met zand of leem en dan met eene humus-laag ter dikte van 3 tot 6 Ned. el, — eene laag, die afkom­stig is van ontbondene overblijfselen van den plantengroei.

Geen land ter wereld bezit een net van rivieren als Brazilië. Op de Amazonen-rivier (zie onder dezen naam) kunnen groote vlot­ten doordringen tot in het midden des rijks, en in haren schoot verzamelen zich drie vierdedeelen van al de wateren des lands. Som­mige van hare zij-rivieren zijn aanzienlijker dan de belangrijkste stroomen van Europa, en men schat de gezamenlijke lengte der be­vaarbare gedeelten op 11000 geogr. mijlen. Tot de zij-rivieren van de Amazonen-rivier — die zelve verbonden is met eene andere groote rivier, de Orinoco — behooren de Madeira, de Tapajos , die de provincie Matto Grosso besproeit, de Rio Negro en omstreeks een 60-tal andere, van welke zelfs de kleinste nog tot de aanzienlijke rivieren behoort.

Buiten het stroomgebied van de Amazonen-rivier vloeijen de Rio di Para, die uit de vereeniging van de Araguay en de Tocantins ont­staat, welke door de provincie Goyaz kron­kelen, en zich in den Atlantischen Oceaan uitstort, — de Parnahyba, de San Francisco, welke bevaarbaar is tot aan de watervallen van Paolo Alfonso, de Itapicuru en de Paraguassu in de provincie Bahia, de Rio Doce in de provincie Minas Geraes, en de Yacuy in de provincie Rio Grande do Sul. Voorts stroomen in het westen de Uruguay, gedeel­telijk langs de grenzen der Argentijnsche repu­bliek, de Parana met een aantal zij-rivieren langs de grenzen van den Staat Paraguay, en de Paraguay langs de grenzen van Bolivia. De meeste rivieren van Brazilië rijzen, even als de Nijl, op bepaalde tijden van het jaar, zoodat de oevers tot op verren afstand onder water loopen en onbewoonbaar — en later onge­zond — worden. Men vindt er slechts enkele meren: de voornaamste zijn de Lagoa dos Patos aan de zuidkust, waarin de Jacuhuy zich uitstort, het meer Mirim bij de kust en met het voorgaande verbonden, de Xarays, eene verbreeding der Paraguay, en het Rabecameer ten zuiden van Villa Bella.

Wegens de groote uitgestrektheid des lands in de rigting der meridianen, is het klimaat er zeer verschillend. Het is er anders onder den evenaar dan buiten den keerkring, an­ders in de moerassige laagten dan in het ge­bergte. In het algemeen heeft men er een droog en een vochtig saizoen, die niet overal op dezelfde tijden heerschappij voeren. De gemiddelde jaarlijksche warmtegraad is te Rio Janeiro (22° 55' Z. B.) 23,1° C., terwijl meer in het binnenland, bij de bronnen van de San Francisco (21° Z.B.), de warmte onder het vriespunt daalt. De lucht is er in het alge­meen gezond, behalve langs de moerassige oevers der groote rivieren. In de provinciën Minas Geraes en San Paolo heerschen krop­gezwellen, en bij de kust vindt men elephantiasis.

Tot de voortbrengselen uit het rijk der delfstoffen behooren topazen, amethysten, smaragden en vooral diamanten, welke laat­ste in alluviale, kwartsbevattende gronden tegelijk met goud en platina voorkomen. Men vindt ze vooral in het diamantgewest der provincie Minos Geraes, en werden er het eerst ontdekt in 1725 door Sebastiaan Leme do Prado in het kiezel en zand der Manzo, eene zijrivier van de Iequitinhonha. Drie jaar later werden er gevonden door Bernardo da Fonseca Lobo en dat lokte een groot getal gelukzoekers derwaarts, totdat de regering in 1730 verklaarde, dat de diamanten het eigen­dom waren der Kroon, weshalve men alleen tegen betaling eener aanzienlijke geldsom de diamantdistricten bezoeken mogt. Hier en daar werden wachtposten gebouwd en deze gaven aanleiding tot het ontstaan van dorpen en zelfs van het niet onaanzienlijke vlek Diamantina. Sedert 1834 is dat regerings-monopolie op­geheven. Men vindt de diamanten gewoonlijk in het zand, dat hier en daar door den stroom der rivieren is opgehoopt.

Gedurig heeft men er nieuwe ligplaatsen ontdekt, en men schat de waarde der diamanten, die er tot 1850 werden uitgevoerd, op ongeveer 400 millioen francs. Het goud, dat er in aangespoeld zand en in .de gesteenten voorkomt, werd in de provincie San Paolo reeds in 1577 en in Minas Geraes in 1680 ontdekt. De meest-beroemde en rijkste goudmijnen zijn er die van Congo-Soco, die door eene Engelsch-Braziliaansche maatschappij voor 70000 pond ster­ling werden gekocht. Ook platina en palla­dium worden er naast het goud gevonden. Voorts heeft men er rijke ijzer-, koper- en lood-ertsen, en in het binnenland ook steen­kolen.

Het plantenrijk, hoewel gedeeltelijk nog onbekend, spreidt er tusschen de keerkrin­gen en aan de vruchtbare rivier-oevers eene onvergelijkelijke pracht en verscheidenheid ten toon, en de bebouwde gronden, wier uitge­strektheid betrekkelijk zeer gering is, leve­ren er een ruimen oogst. In de bosschen vindt men fraaije en nuttige houtsoorten en uitmun­tende vruchtboomen, terwijl de grond er een groot aantal geneeskundige gewassen aanbiedt.

Dáár heeft men de banaan, de guyava, de sapota, de sassafras, de tapabuya, die op den kurk-eik gelijkt, den toecoem-palm, van wiens bladvezels men weefsels en banden vervaar­digt, den wolboom, den katoenboom, balsem ­en gomboomen, den kinaboom, de ipecacuanha-plant, den assaparille-struik, den maté-heester enz.

Op de plantaadjes teelt men er koffij, sui­ker, katoen, tabak, rijst en cacao, die er, bene­vens eene groote hoeveelheid rum, naar Eu­ropa worden uitgevoerd. De landen zijn er tot nu toe bebouwd door Afrikaansche slaven of door tot het Christendom bekeerde India­nen.

De hoofdzetel van de koffijteelt is de omstreek van Rio Janeiro, — die van de suiker-cultuur Bahia, en die van den katoenbouw Bahia en Maranham, terwijl de rijst­ en tabaksbouw vooral langs de lage kust gevonden worden.

Het oorspronkelijke dierenrijk levert er voor den handel niet veel op. Paarden en runderen zijn er uit Europa overgebragt, en zwerven er thans bij kudden van duizenden

door de landen van het zuiden. De schapen zijn er te veel aan de roofzucht der verscheu­rende dieren blootgesteld. De bosschen toch zijn er bevolkt, met tijgerkatten, hyaena's en ja­guars. Ook zijn er vele apen, allerlei soorten van vogels — vooral papegaaijen —, slangen, waarbij zich de boa en de ratelslang bevin­den, 2 soorten van krokodillen, groote schild­padden, eene talrijke verscheidenheid van visschen en vooral eene verbazende menigte insecten.

Het aantal inwoners bedraagt er ruim 11¼ millioen, waarbij zich bijna 1½ millioen slaven bevinden, die echter volgens de jongste beslui­ten der regéring, langzamerhand hunne vrij­heid zullen erlangen. Daarenboven heeft men er nog ½ millioen woeste Indianen. Die be­volking is aldus over de verschillende ge­westen verdeeld: in Alto-Amazonas 100000, in Para 350000, in Maranham 500000, in Piauhy 250000, in Ceara 550000, in Rio Grande do Norte 240000, in Parahyba 300000, in Pernambuco 1220000, in Alagoas 300000, in Sergipe 320000, in Bahia 1450000, in Espiritu Santo 100000, in Rio de Janeiro 1850000, in San Paolo 900000, in Parana 120000, in Sta Catarina 200000, in San Pedro do Rio Grande do Sul 580000, in Minas Geraes 1600000, in Goyaz 250000, en in Matto Grosso 100000.

Deze inwoners behooren, behalve de Indianen, tot de Portugezen, Kreolen, Mulatten, Mestiezen en Negers, waarbij zich vooral in den laatsten tijd land­verhuizers hebben gevoegd uit nagenoeg alle oorden van Europa. De Indianen zijn er in kleine groepen over eene verbazend groote oppervlakte verdeeld. Gewapend met boog, pijlen en knods, versierd met de vederen van papegaaijen en struisvogels of met de schel­pen van het strand, trekken zij door de oor­spronkelijke wouden of over de onafzienbare vlakten. Zij zijn klein van gestalte, maar vlug, lenig en gespierd. Zij tatoeëren hunne koperkleurige of licht-bruine huid en hebben een plat en rond aangezigt, dikke lippen, een stompen neus, kleine, zwarte oogen, en sluik, dun en donker haar.

De Portugézen verdeelden hen in kust- en binnenland- Indianen. Hunne taal, schoon vermoedelijk van eenzelfden stam afkomstig, is bij de ver­schillende groepen zeer verschillend, maar over het geheel arm, gebrekkig en eenvou­dig. De voornaamste Indiaansche stammen zijn die der Botokoeden, Guaranis, Omogoeas, Maynas, Moxas, Chiquitos en Gaykas, terwijl ook de namen van een aantal andere vermeld worden. Zij hebben geenerlei godsvereering, maar toch eene soort van pries­ters, die tevens geneesheeren en toovenaars zijn en na de stamhoofden den hoogsten rang bekleeden. De Indianen van Brazilië bouwen hutten, die zij met bladeren dekken; zij be­dienen zich met verwonderlijke behendigheid van boog en pijlen, en sommige stammen doopen deze laatste in vergif.

De landbouw is hun on­bekend; zij onderhouden zich met de jagt. Af­geleefde grijsaards bevrijden zij van den last des levens, en zij blijven vreemd aan alle ver­hevene gewaarwordingen, terwijl zij daarente­gen door roof- en wraakzucht worden geprik­keld. In den regel zijn zij onverzoenlijke vijanden van de Blanken, en deze zijn on­christelijk genoeg om dien haat met woeker te vergelden. Toch heeft zich welligt */, deel der inboorlingen tot het Christendom bekeerd, hoewel dit laatste hun weinig anders bragt dan slavernij. Zij zagen zich gedwongen om in de mijnen te werken of voor de Blanken goud te verzamelen, en eerst in den laatsten tijd is door den invloed van zendeling-genootschappen een einde gemaakt aan dat schandelijk mis­bruik. In de jongste jaren hebben dan ook onderscheidene Indiaansche stammen handels­betrekkingen met de Europésche bevolking aangeknoopt. Het is intusschen te voorzien, dat het aantal der oorspronkelijke bewoners des lands allengs zal verminderen, en dat men hen eindelijk vruchteloos zal zoeken.

De Negers vormen er een aanzienlijk deel der bevolking: vrije Negers zijn er ten ge­tale van 300000 en slaven ten getale van 3 millioen aanwezig. Deze zijn er het eerst ingevoerd in 1549. Er bestaat voor de Ne­gers geenerlei wet, zoodat zij volkomen af­hankelijk zjn van de luimen hunner mees­ters. Wél is de Braziliaansche regéring in 1831 toegetreden tot de vereeniging tot we­ring van den slavenhandel, maar de slaven­markten bleven geopend en de aanvoer van slaven nam tob. Eerst onlangs (October 1871) is er door de wetgevende magt het besluit genomen, om den gruwel van het slavenhouden trapsgewijs af te schaffen.

De blanke bevolking in Brazilië behoort meerendeels tot de Portugézen, en hunne taal wordt gesproken door het geheele land. Niettemin is de aard der bewoners in de verschillende provinciën zeer ongelijk. De ontwikkeling des geestes staat er in het al­gemeen op een zeer lagen trap, schoon zij in den laatsten tijd aanmerkelijk is vooruit­gegaan. Zoolang Brazilië niets anders was dan eene afhankelijke kolonie van Portugal, werd er opzettelijk allés geweerd, wat de ingezetenen zou doen deelen in den algemeenen vooruitgang der volkeren.

Dit ver­beterde aanmerkelijk na de Fransche revo­lutie van 1789. Er verrezen scholen van hooger onderwijs te Rio en vervolgens te Bahia, doch niet lang daarna nam de reactie een aanvang, welke aanleiding gaf tot de onafhankelijkheid van Brazilië. Onder Dom Dedro 1 werden te San Paolo en in Pernambuco scholen gesticht voor regtsgeleerdheid, fraaije letteren en geneeskunde. Er werd iets gedaan voor het volksonderwijs en er verrezen eenige wetenschappelijke in­stellingen, vooral te Rio. Thans zijn aldaar de boekerijen, de muséa en vooral de botanische tuin hoogst belangrijk. De nationale letterkunde begint er vasten voet te krijgen. Onder de hedendaagsche dichters en schrijvers worden de namen van Magelhaens, Texeira Souza, Oon- galves Dias, Silveira Souza en Araujo Porto-Alegre met lof vermeld.

De kunst aanschouwt men er op alle trappen van ontwikkeling: op den laagsten bij de inboorlingen, die hun ligchaam beschilderen, maar het ontbreekt er ook niet aan fraaije gebouwen, die be­wijzen , dat zij van leerlingen uit de scholen van Buonarotti en Bramante afkomstig zijn. Vele aanzienlijken zonden slaven van uitste­kenden aanleg naar Italië, om er zich te oefenen in de schoone kunsten. Tevens heeft Frankrijk talentvolle mannen aan Brazilië geleverd, zooals Lébreton, te voren secreta­ris der afdeeling Schoone Kunsten van het Instituut te Parijs, den historieschilder Debret, vele landschapschilders en bouwkunste­naars, den graveur Pradier enz. Onder de regering van Dom Pedro I verrees het prachtig gebouw der Academie van Schoone Kunsten te Rio, hetwelk in 1826 werd ingewijd. Herhaalde malen werden er tentoonstellingen gehouden, maar de staatkundige omstandigheden waren er weinig bevorderlijk voor den bloei der schoone kunsten.

De godsdienst van den Staat is er de R. Katholieke. Men heeft er het aartsbisdom Bahia en 8 bisdommen, en als grondwet der Kerk gelden er de bepalingen van het Con­cilie van Trente. Vóór 1808 mogt geen Pro­testant zich in Brazilië vestigen; dat verbod is thans opgeheven, en zelfs wordt er in par­ticuliere huizen de godsdienstoefening van andere kerkgenootschappen geduld.

De nijverheid bevindt er zich op zeer lagen trap. De bodem is zeer geschikt voor den landbouw, hoewel nog naauwelijks 1/100ste deel daarvan ontgonnen is. De koffijteelt neemt er aanmerkelijk toe, en ook het aanplanten van den thee-heester schijnt er goed te sla­gen. De suikerteelt begint er te kwijnen, maar men telt er voorts onder de voort­brengselen van den bodem katoen, vanille, cacao, maïs en maniok, dat aan nagenoegde geheele landelijke bevolking tot voedsel dient, alsmede guinéa-gras voor de paarden en run­deren. De wijnstok levert er in sommige pro­vinciën voortreffelijke druiven, en de Braziliaansche landbouw heeft slechts behoefte aan werkkracht, om de verscheidenheid en de voortreffelijkheid der gewassen te vermeer­deren.

Men heeft dikwijls pogingen aangewend, om er volkplantingen te vestigen, en doorgaans zijn zij mislukt. Toch bezitten de Duitschers er eene nog al bloeijende volkplanting te Petrópolis, en ook op vele andere plaatsen heb­ben de Duitschers een geschikt tooneel voor hunne bedrijvigheid gevonden. Men schat hun aantal in Brazilië op 80- of 100000. De handel is er zeer aanzienlijk. Van 2 Julij 1866 tot 1 Julij 1867 vielen er 3439 vreemde schepen binnen met eene scheepsruimte van bijna 1 ⅕ millioen ton, terwijl er 8429 de havens ver­lieten met eene scheepsruimte van bijna 1 ⅓ millioen ton, zonder de Braziliaansche sche­pen en de kustvaarders te rekenen.

De waarde van den invoer werd dat jaar geschat op 143‘/2 millioen milreis (één milreis is 1000 reis) en die van den uitvoer op 156 millioen milreis. In den zomer van 1869 werden 504 reis papier gelijk gesteld met 180 reis zilver en met 1 franc. De handel wordt meerendeels gedreven met Groot-Brittanje, de Vereenigde Staten en Frankrijk. De in- en uitvoerregten vormen de belangrijkste inkomsten der schatkist, en de staatsschuld bedraagt er ruim 724 3/4 mil­lioen milreis.

Brazilië is volgens de grondwet van 11 December 1823 — gewijzigd den 12den Augus­tus 1834 — een constitutionële Staat. De grondwet is, met in achtneming van den aard en de gewoonten des volks, op de Engelsche leest geschoeid. Het oppergezag (souvereiniteit) berust uitsluitend bij het volk. Behalve de wetgevende, uitvoerende en regterlijke magt, heeft men er als vierde eene modere­rende magt, die bij den Keizer berust en dezen toestaat, senatoren te benoemen, eene buitengewone vergadering van volksvertegen­woordigers te beleggen, die vergadering te verdagen of te ontbinden, ministers te be­noemen en te ontslaan, genade te verleenen enz. De troon wordt er bij erfopvolging toe­gekend aan de nakomelingen van keizer Pedro I uit het huis van Braganza (zie onder dit woord). De Keizer is de vertegenwoordi­ger der natie; hij is onschendbaar en draagt den titel van constitutioneel keizer. De minis­ters, 7 in getal, zijn verantwoordelijk.

Een staatsraad van 24 leden staat den Keizer ter zijde. De Senaat telt een klein aantal leden, die door den Keizer voor levenslang telkens 1 uit 3 candidaten worden gekozen. Een sena­tor moet 40 jaar oud zijn en een inkomen bezitten van althans 2400 francs. De Kamer van Afgevaardigden wordt om de 4 jaar ver­nieuwd en telt 104 door de bevolking geko­zene leden. Beide Kamers, alsmede de Keizer, hebben het regt van initiatief.

Tot de regten der ingezetenen behooren vrijheid van druk­pers, vrijheid van godsdienst, onschendbaar­heid der woning, vrijheid van arbeid, het regt van petitie, kosteloos onderwijs enz. Voor de belangen der provinciën zorgen de Pro­vinciale Staten, en de regtsbedeeling is op­gedragen aan vrederegters of gemeente-regters, waartoe burgerlijke en criminéle regters en regters voor de weezen behooren. In crimi­néle zaken beslist de jury. Voorts heeft men er hoven van appèl en een hof van cassatie. De wetboeken zijn er intusschen nog zeer vatbaar voor verbetering.

Omtrent de geschiedenis van Brazilië ver­melden wij het volgende: De oudste bewoners waren er vermoedelijk de Topayos, wier 76 stammen onder het bestuur stonden van oud­sten. Zij werden later door de Toepis verdron­gen , en het is waarschijnlijk, dat ook de Noor­mannen dat land hebben bezocht. Ook meent men, dat er reeds vóór den tijd van Columbus Portugésche volkplantingen hebben bestaan, en dat Martin Behaim, een Neurenberger, reeds in 1484 de kust van Brazilië heeft ge­zien. Intusschen doet men algemeen de ge­schiedenis van Brazilië een aanvang nemen op den 26sten Januarij 1499, toen de Span­jaard Vincents Nunez Pincon, één der reisgenooten van Columbus, bij Kaap St. Augustijn aan land stapte. Hij tiam die gewesten in bezit voor Spanje. Den 24sten April 1500 werd Brazilië (lesgelijks ontdekt door den Portugees Pedro Alvarez de Cabral, die op een togt naar Oost-Indië, door stormen overvallen, in de baai van Porto Seguro aankwam.

Deze nam het land in bezit voor den Koning van Por­tugal en noemde het Terra da Vera Cruz (Land van het ware Kruis). De naam van Brazilië is van lateren oorsprong en ontleend aan een verfhout (Pao do Brazil, hout der gloeijende kool), dat men er in overvloed aantreft. Ook Cabral stichtte er eene volkplanting, maar stuurde enkel met een klein schip de tijding daarvan naar Portugal, terwijl hij met de ove­rige vaartuigen zijn togt voortzette. In Por­tugal werd dat berigt met blijdschap ontvan­gen, en koning Emanuël zond Amerigo Vespucci met 3 schepen derwaarts. De eerste togt mislukte, maar een tweede bragt hem in eene veilige haven, die hij naar alle Heiligen noemde. Aanvankelijk verbande men misdadigers en Israëlieten derwaarts.

Eerst aan Joan III werd Brazilië door den Paus toegekend, en eerstgenoemde verdeelde de kust in 9 gewes­ten (eapitanias), waarmede hij zijne gunste­lingen beleende.De eerste ontginner eener capitania was Martino de Alfonso Souza te St. Vincent.Hij bezocht het eerst Rio Janeiro, door hem alzoo genoemd, omdat hij dit land op den 1sten Januarij 1532 ontdekte. Zuidwaarts ste­venend, ontdekte hij een eiland, hetwelk door de inboorlingen Guaiba werd genoemd; hier wilde hij zich vestigen, maar hij kwam op dat besluit terug en gaf de voorkeur aan St. Vincent, waar hij den landbouw en de veeteelt invoerde en het suikerriet plantte. De capitania van St Amaro en eene kolonie tusschen Parahyba en Pernambuco werden gesticht door Verdez Lopes da Souza.

Rio Janeiro werd veel later aangelegd. Voorts verhieven zich de volkplantingen Espiritu Santo, Porto Se­guro enz. Tusschen Rio Prancisco en Bahia vond Francisco Pereira de Continho eene Portugésche vrouw, die er schipbreuk geleden en door eenige vuurwapenen onder den magtigen stam der Toepinambas een belangrijken invloed verworven had. Door haar werd de eerste duurzame Europésche volkplanting ge­sticht. Eene vroegere Portugésche factorij op de kust van Pemambuco was veroverd door een ge­zagvoerder uit Marseille, die er eene Fransche bezetting van 70 man had geplaatst, en eerst na langen tijd kon Pereira er de heerschappij bemagtigen.

Twee andere koloniën werden door de ingezetenen vernietigd, want de hoof­den der capitanias waren onderling verdeeld, en het werd eerst beter, toen men hun het oppergezag ontrukte en een gouverneur-generaal aanstelde. De eerste gouverneur was Thomas de Souza• hij landde in 1549 met 6 schepen en 1000 zielen bij Bahia en ook nu droeg bovengenoemde Portugésche vrouw — moe­der Caramaroe — niet weinig bij tot het wél­slagen der onderneming. San Salvador (Bahia), de zetel van den gouverneur werd van fraaije gebouwen, voorts van grachten en wallen voor­zien, en was reeds in 1550 door suikerplantaadjes omringd, tot wier bearbeiding Neger­slaven uit Afrika werden aangevoerd. In 1553 werd voor Brazilië een bisschop benoemd en tevens een nieuwe gouverneur, namelijk Huarte da Cosia, met wien eene zending uit de Jezuïe­ten derwaarts vertrok onder de leiding van Nobrega, die er eene hoogeschool stichtte.

De nieuwe koloniën ontwikkelden zich voorspoe­dig, maar toen Portugal in 1580 zich onder­werpen moest aan de Spaansche heerschappij, zoodat ook zijne koloniën als Spaansche be­zittingen werden beschouwd, plunderden de Engelschen in 1586 Bahia, vernielden in 1591 St. Vincent en vestigden zich te Olinda, ter­wijl de Franschen van 1612 tot 1618 Majaro bezet hielden, en de Nederlanders in 1624 de stad Bahia veroverden. Wél wer­den deze door de vereenigde pogingen van Spanjaarden en Portugézen verdreven, maar zij keerden in 1630 terug, maakten zich meester van Olinda en breidden hunne heerschappij weldra uit over de helft van Brazilië. De Nederlandsche stadhouder Johan Maurits van Nassau besteedde een groot gedeelte van de inkomsten des lands en van zijn eigen vermogen aan het versterken der riviermonden, aan de verbetering der communicatie-middelen, aan de verfraaijing der steden, hield zich aan de Nederlandsche po­litiek der verdraagzaamheid, zocht de ver­schillende rassen zooveel mogelijk te ver- eenigen en spaarde geene moeite om het vertrouwen der Portugézen te winnen.

De West-Indische Compagnie riep hem echter in 1640 terug, en zijn opvolger evenaarde hem op verre na niet in staat- en krijgs­kundige bekwaamheid. Nadat het huis Braganza de troon van Portugal beklommen had, werd wel is waar bij verdrag vastgesteld, dat Brazilië in het bezit der Nederlanders blijven zou, maar reeds in 1645 gaven on­verstandige plagerijen aanleiding tot een door Engeland en Portugal aangevuurden opstand der planters, welke met de verdrijving der Nederlanders eindigde. Een vermetele geluk­zoeker, Cavalcante genaamd, noodzaakte hen den 28sten Januarij 1654 tot eene capitulatie, en in 1661 werd geheel Brazilië door Neder­land aan Portugal afgestaan voor eene som van 350000 pond sterling. Na een oorlog , in 1679 met Spanje gevoerd, verviel de ko­lonie San Sagramento bij de Laplata-rivier aan laatstgenoemd rijk.

De ontdekking der goudmijnen te Minas Geraes in 1695 en der diamantvelden in 1727 verleende aan Brazilië eene ongemeene be­langrijkheid. Portugal beijverde zich, zijne heerschappij in dat land te handhaven; het eischte hooge inkomende regten, beperkte het handelsverkeer tot eenige weinige ha­vens en zocht den vloed van vreemdelingen zooveel mogelijk te keeren. Olijven- en wijn­gaarden mogten niet aangelegd worden, omdat het moederland olijvenolie en wijn aanvoerde, en het was verboden er zout te winnen, omdat de zout-aanvoer aan kooplieden uit St. Ubes was verpacht. Om dezelfde reden duldde men er geene fabrieken.

Na 1640 had de regering aan adellijke en kerkelijke per­sonen uitgestrekte landen in Brazilië geschonken met vele regten; langzamerhand echter beperkte zij deze en voerde aanmerkelijke belastingen in. Zóó waren de omstandigheden, toen het Portugésche Bewind, vlugtend voor de legerbenden van Napoleon 1, in 1808 zijn zetel van Lissabon naar Rio Janeiro overbragt. Toen ontwaakte er een nieuw leven: er ontstonden fabrieken, boekdrukkerijen en eene bank, — de haven werd voor alle be­vriende natiën opengesteld en de invoer van alle waren tegen een inkomend regt van 24 % toegstaan. terwijl de landbouw, door hulp van landeverhuizers zich voorspoedig ont­wikkelde. De ellendige kolonie werd een Staat, toen koning Joan VI haar in 1815 tot een koningrijk verhief.

Ook het huwelijk van den kroonprins dom Pedro met Leopaldine, aartshertogin van Oostenrijk, had er een be­langrijken invloed, want het werd nu aan ge­leerden en kunstenaars vergund, de binnen­landen van Brazilië te bezoeken. Intusschen verlangden velen er eene volkomene onaf­hankelijkheid van Portugal, en toen koning Joan VI in 1820 op het punt was om zich derwaarts te begeven, zoodat men nog grootere afhankelijkheid van het moederland te­gemoet zag, ontstond er den 26sten Februari) 1821 te Rio Janeiro een belangrijke opstand. Koning Joan zag zich genoodzaakt, om aan het volk eene gewenschte constitutie te ver- leenen en den kroonprins Pedro (gebo­ren in 1798) als zijn plaatsvervanger achter te laten. Toen men vervolgens te Lissabon den voormaligen toestand herstellen wilde en den Prins derwaarts ontbood, verklaarde het volk te Rio Janeiro, dat het na zijn vertrek dadelijk de republiek zou afkondigen.

Dom Pedro achtte het geraden te blijven. Alle Portugésche troepen werden naar het moederland teruggezonden; er kwam een nieuw, zelfstandig ministerie tot stand met José Bonifacio d'Andrada aan het hoofd, — volks-afgevaardigden werden opgeroepen, die dom Pedro tot duurzamen verdediger van Brazilië (defensor perpetuo do Brazil) be­noemden, en door eene Cortes-vergadering werd den 12den Mei 1822 de volkomene schei­ding van Brazilië en Portugal plegtig afgekondigd en dom Pedro onder den naam van Pedro 1 tot constitutioneel keizer uitgeroepen. De Portugésche troepen, die nog hier en daar in bezetting lagen, stelden zich wel te weer tégen dien maatregel, maar werden met hulp van den Engelschen admiraal Cochrane weldra overwonnen en uit het land gebragt. Den 3den Mei 1823 opende de Keizer de Constituérende Vergadering van Afgevaardigden; in deze ontstond evenwel tusschen de koningsgezinden en republikeinen zulk een verregaan­de tweespalt, dat het ministerie d' Andrada het gezag nederlegde en door een republikeinsch bewind opgevolgd werd.

Toen dit laatste zich echter aan verregaande overdrijving begon schuldig te maken, ontstond er een oproer te Rio Janeiro, en de Keizer ontbond de Vergadering. De nieuw gekozene kwam in 1823 tegen het einde van November we­der bijeen; een ontwerp van grondwet werd er vastgesteld, en deze den 9den Januarij 1824 door het volk en den 25sten Maart daar­aanvolgende door den Keizer en de Keizerin als Braziliaansche grondwet bezworen. Wèl verklaarde alstoen de president der provincie Pernambuco Manoël de Carvalho Paez d’ Andrada, dat de noordelijke gewesten zich af­scheurden van het Keizerrijk en een republikeinschen statenbond vormden, maar zij waren door den bijstand van admiraal Coch­rane spoedig weder onder de heerschappij des Keizers. Het Keizerrijk werd den loden November 1825 door den Koning van Por­tugal onder weinig bezwarende voorwaarden erkend, — alsmede door Frankrijk en Oos­tenrijk.

Onderhandelingen met Groot-Brittanje omtrent een handelsverdrag en eene afschaf­fing van de slavernij hadden geene gewenschte uitkomst. Het was echter in Brazilië nog ver van rustig. Buénos-Ayres vorderde de teruggave van Banda Oriental; Montevidéo kwam in opstand, en er werd een oorlog ge­voerd, die met het erkennen der republiek Uruguay eindigde. In 1826 overleed de Ko­ning van Portugal en Pedro stond dien af aan zijne dochter Maria da Gloria (zie Braganza).

De republikeinen bleven woelen in Brazilië, en vooral werden zij ontevreden, toen de Keizer den 31sten December 1828 in de Cortes verklaarde, dat hij de regten zijner dochter tegen haren gemaal dom Miguèl met de wapenen wenschte te handhaven en hiertoe hulp verlangde. De troepen kwamen in opstand, de afgevaardigden in verzet, zoodat zelfs het budget verworpen werd en de Keizer zich genoodzaakt achtte, de Cortes te ontbinden. De nieuwe vergadering werd den 2den Mei 1830 geopend, maar de democraten verwierpen alle regeringsontwerpen en stelden zelfs den minis­ter van oorlog in staat van beschuldiging. Het berigt der Fransche Julij-omwenteling verer­gerde den staat van zaken; de Keizer benoemde gedurig nieuwe ministers, maar zag zich ein­delijk gedwongen, om afstand te doen van den troon ten behoeve van den 5-jarigen kroon­prins Dom Pedro do Alcantara. Hij benoemde José Bonifacio d’ Andrada (zie onder dezen naam) tot diens opvoeder en vertrok den 8sten April 1831 naar Europa.

De nieuwe keizer Pedro II, onder een regentschap optredende, kon onmogelijk de botsing der verschillende staatkundige partijen voorkomen, en weldra was Rio het tooneel van een bloedigen burgeroorlog, die zich ook tot vele andere plaatsen uitstrekte. De opstand werd met moeite en door den bijstand van Fransche en Engelsche marine-soldaten ge­dempt. In Junij 1831 werd zelfs doordeKamers eene permanente regering benoemd, bestaande uit Francïsco de Lima, Costa Carvalho en Bra­zilio Muniz, doch ook deze had gedurig met oproer te kampen. De geheele Staat en vooral zijne financiën kwamen in een schier redde- loozen toestand. Jaren van bloedige verdeeld­heid gingen voorbij, totdat in 1834 de grond­wet herzien en het regentschap gedurende de minderjarigheid des Keizers aan Diêgo Antonio Feijo opgedragen werd. De Cortes nam voorts het besluit, dat de Koningin van Portugal van de erfopvolging in Brazilië was uitgesloten, terwijl Januaria, de jongste dochter van Dom Pedro I, bij kinderlooze aflijvigheid des Keizers er den troon zou beklimmen. Telkens echter werd het land door nieuwe oproeren veront­rust, zoodat Feijo in 1837 zijn regentschap nederlegde en door Pedro Araujo de Lima werd opgevolgd.

Hij ontbond de Cortes-ver- gadering, maar zij nam wraak door keizer Pedro II op bijna 15-jarigen leeftijd meerder­jarig te verklaren. Deze beklom den troon en koos de gebroeders d'Andrada, mannen der revolutie, tot zijne raadslieden. Zij moesten echter hunne portefeuilles nederleggen, toen de aristocratische partij de overhand kreeg; doch nu begonnen ook overal de oproerighe­den op nieuw. Gevaarlijk was vooral de op­stand in Minas Geraes, waar zich dom José Feliciano aan het hoofd der beweging bevond en eene overwinning behaalde op den keizer­lijken generaal Riétona (1842); eene maand later dolf hij echter bij Sta Lucia voor generaal Caxias het onderspit. De toestand was hagclielijk voor het bestuur der monarchie, doch deze bleef ten koste van burgerbloed bestaan.

De Franschen en Engelschen herhaalden ge­durig hunne pogingen, om verdragen met Brazilië aan te knoopen, doch zij werden er door de volksvertegenwoordigers telkens verworpen, eensdeels omdat Engeland de Braziliaansche slavenhalers als zeeroovers behandelde, anderdeels omdat de Keizer steeds geneigd was om zich ter handhaving van zijn gezag tegenover de burgers van vreemde krijgslieden te bedienen. Ja, toen de Engel- sche gezant te Rio Janeiro in 1847 door het ministerie feestelijk werd ontvangen, zag dit laatste zich genoodzaakt, om af te treden. Tot do belangrijke gebeurtenissen in Brazilië behooren voorts een slavenoproer in 1849 in de provincie Rio Grande, dat weldra gedempt werd, — gedurige veranderingen van ministerie en ontbindingen van het Ver­tegenwoordigend ligchaam, — onaangenaam­heden met Engeland over het gedeeltelijk verbranden, gedeeltelijk wegnemen van Bra­ziliaansche schepen in de haven van Paraguay, omdat die vaartuigen verdacht werden van slavenhalerij, — en de aanvang der vijande­lijkheden tegen de Argentijnsche republiek. Hiertoe werd een verbond gesloten met Pa­raguay en een Duitsch leger aangeworven, waarna Urquiza in Julij 1851 over de Uru­guay rukte en in den aanvang van 1852 den dictator Rosas op de vlugt sloeg. Van dien tijd af was Brazilië voor Uruguay eene beschermende mogendheid. Mot Peru was een handelsverdrag gesloten, de vaart op de Amazonen-rivier werd geregeld, en de eer­ste spoorweg, die van de Mana-baai naar Petrópolis, in 1854 geopend.

Tegen het einde van dat jaar werd eene expeditie tegen Paraguay ondernomen om het sluiten van een handels- en grensverdrag tot stand te brengen. Ook werden ter zelfder tijd rijke goudmijnen ontdekt in de noordelijke gewes­ten van Brazilië, en men besloot tot den aanleg van een spoorweg van Rio Janeiro naar Minas Geraes en San Paolo. In 1855 werd er, onder het bestuur van den minis­ter Parana eene belangrijke verandering in de kieswet gebragt. Nog steeds echter volgden verschillende ministériën elkander spoedig op, en op nieuw ontstonden er verwikkelingen tusschen Brazilië en Engeland. Toen deze uit den weg geruimd waren, nam in het najaar van 1864 de langdurige oorlog tusschen Brazilië en Paraguay een aan vang, eerst een einde nemende bij den dood van Francisco Solano Lopez (1 Maart 1870), voorzitter van laatstgenoemde republiek. Hoewel tengevolge van het drie­voudig verbond van 4 Mei 1865 ook de Ar- gontijnsche republiek en Uruguay (zie onder deze namen) aan dien oorlog deel namen, moest Brazilië niettemin er de zwaarste lasten van dra- gen.Toch werd door het volk die strijd met geest­drift gevoerd, omdat door de overwinning de vrije vaart op de Laplata-rivier verworven werd, — ’t geen men te vuriger wenschte nadat in 1866 de Amazonenrivier, de Tocantins en de San Francisco voor het algemeen handelsverkeer waren geopend. Inmiddels werd Lopez, als de vertegenwoordiger van het republikeinsche beginsel in bescherming genomen tegen de Braziliaansche monarchie door de Vereenigde Staten, — hoewel niet zoo openlijk en krachtig, dat het Brazilië ver­hinderde, zegevierend uit dien oorlog terug te keeren.

Na het eindigen van den Noord- Amerikaansche burgeroorlog deed Wood, een voormalig generaal der geconfedereerden, on­vermoeide pogingen om den stroom der mis­noegden uit het zuiden van Noord-Amerika naar Brazilië te leiden, doch zijn arbeid droeg schrale vruchten.

Sedert het laatst van 1870 staat het mi­nisterie Visconde de San Vicent in Brazilië aan het hoofd der zaken. De Keizer en Kei­zerin hebben in 1871 eene reis naar Europa ondernomen, en tijdens hunne afwezigheid was de slavenquaestie een belangrijk punt van over­weging in het Vertegenwoordigend ligchaam. Reeds tijdens den oorlog met Paraguay (1866) had de Keizer de vrijheid geschonken aan alle slaven der rijks-gronden, die als vrijwilligers in het leger wilde dienen; dit vond bij velen navolging, en er werden tevens aanzienlijke sommen vergaderd, om slaven vrij te koopen. Eindelijk is in de Cortes-vergadering van October 1871 het besluit genomen, dat de slavernij in Brazilië geleidelijk zal worden afgeschaft.