Borgia is de naam van een vermaard adellijk geslacht, hetwelk, van Spaanschen oorsprong, zich in Italië vestigde en aldaar tegen het einde der 15de en het begin der 16de eeuw veel magt en aanzien verwierf en zich zoowel onderscheidde door eene ijverige bevordering der schoone kunsten als door de laaghartigste misdaden. Daartoe behoorden:
Alfonso Borgia, deze werd in 1455 paus onder den naam van Calixtus III en overleed op den 6den Augustus 1458.
Rodrigo Borgia, die in 1492 paus werd onder den naam van Alexander VI. Een zoon van hem en van Vanozza, eene Romeinsche, droeg den naam van Giovanni Borgia en verkreeg, door den invloed zijns vaders, van den Koning van Spanje het hertogdom Gandia in Valencia en in 1497 van zijn vader zelven liet hertogdom Benevento met de graafschappen Terracina en Pontecorvo, maar hij werd om die reden 8 dagen daarna door zijn jongeren broeder Caesare vermoord. Deze bezat eene fraaije gestalte en zoo groote ligchaamskracht, dat hij met één slag een stier den kop kon afhouwen; hij bevorderde wel den bloei der schoone kunsten, maar was tevens roofziek, losbandig en tot ieder misdrijf in staat. Op hem bouwde Alexander VI den roem van zijn huis. Eerst bestemde hij hem voor den geestelijken stand, bezorgde hem het bisdom Pampelona en benoemde hem in 1492 tot kardinaal. Om dit te kunnen doen, moest — naar men vermeld vindt — door omgekochte getuigen bezworen worden, dat Caesare de wettige zoon was van een Romeinsch burger. Na het ombrengen van zijn broeder deed Caesare echter, met goedkeuring van zijn vader, afstand van de kerkelijke waardigheden en dong naar de hand eener Napelsche Koningsdochter.
Toen hij door deze werd afgewezen, begaf hij zich als Pauselijk gezant naar Frankrijk, waar hij aan Lodewijk XII het verlof tot echtscheiding en aan den minister Amboise den kardinaalshoed overbragt. De Koning beloonde hem met een aanzienlijk jaargeld, gaf hem eene compagnie soldaten en beleende hem met Valence in Dauphiné. Vervolgens verschafte hij hem de hand van prinses Charlotte d’Albret, eene zuster van Jean, koning van Navarre en stelde hem in Italië aan het hoofd van een corps soldaten. Caesare maakte van deze gebruik, om een groot gedeelte des lands te bemagtigen en deed zich in 1501 door zijn vader tot hertog van Romagna benoemen. In hetzelfde jaar veroverde hij het vorstendom Piombino en deed vergeefsche pogingen, om zich den rang te bezorgen van hertog van Bologna en Florence. Om Camerino te kunnen aantasten, vorderde en verkreeg hij in 1502 krijgsvolk van den hertog van Urbino, en nu maakte hij zich meester van Urbino, nam Camerino stormenderhand in en deed den heer dezer stad, Giulio di Varano, en diens beide zonen worgen. De Italiaansche vorsten vereenigden zich tegen hem, maar hij wist hen gedeeltelijk te scheiden en gedeeltelijk te overwinnen, waarna hij op den dag der zegepraal te Sinigaglia (31 December 1503) hen allen deed vermoorden en hunne landen in bezit nam.
Toen hij alzoo het toppunt van magt bereikt had, ontviel hem zijn vader door vergif, dat de kardinaal Cornatto hem op een feestmaal had laten toedienen. Caesare, die er desgelijks van gebruikt had, werd zeer ziek, zoodat hij geen invloed kon oefenen op de keus van een nieuwen Paus. Na een kortstondig bestuur van Pius III kwam in 1503 de krachtige Julius II aan het bewind. Deze, een vijand der Borgia's, vorderde van Caesare alles terug, wat oorspronkelijk aan den Kerkeljjken Staat toebehoorde, en toen laatstgenoemde een weigerend antwoord gaf, werd hij in hechtenis genomen en tot de teruggave genoodzaakt. In 1504 op vrije voeten gesteld, begaf hij zich naar de Spanjaarden te Napels, werd er aanvankelijk voorkomend behandeld, maar weldra in den kerker geworpen en naar Spanje gebragt. Na eenige jaren ontsnapte hij en begaf zich naar zijn zwager, den Koning van Navarre, met wien hij optrok tegen Castilië. Hp sneuvelde bij de belegering van het kasteel van Bianco op den 12den Maart 1507.
Lucrezia Borgia, de zuster van Caesare, eene schoone, kunstlievende, hartstogtelijke en losbandige vrouw. Zij was eerst gehuwd met Johan Sforza, vorst van Besaro, maar deze verstiet haar om haar schaamteloos en misdadig gedrag. Daarna was zij de echtgenoot van Alfonsus, vorst van Tarento, een onwettigen zoon van Alfonsus II, koning van Napels, en toen haar tweede man door haren broeder Caesare gedood was, huwde zij met Alfonsus, hertog van Ferrara. Zij overleed, berucht door hare uitspattingen, in 1520. Hare geschiedenis heeft stof geleverd voor een treurspel aan Victor Hugo en voor eene opera aan Donizetti.
Francesco Borgia, hertog van Candia en derden generaal van de orde der Jezuïeten. Hij schreef onderscheidene stichtelijke boeken, zocht te vergeefs de Koningen van Frankrijk, Spanje en Portugal tot een oorlog tegen de Turken te bewegen, overleed te Rome in 1572 en werd in 1625 heilig verklaard.
Francesco Borgia of Borja, vorst van Squillace en graaf van Majaldo. Hij was een kleinzoon van den voorgaande en werd in 1614 onderkoning van Peru, veroverde voor Spanje de provincie Maynas en stichtte er de stad Boria (Borga). Na zijn terugkeer in 1621 wijdde hij zjjne dagen aan de wetenschap; hij heeft vele gedichten enz. nagelaten.
Alessandro Borgia, een nakomeling van den voorgaande. Hij werd geboren te Velletri in 1682 en overleed in 1724 als aartsbisschop van Fermo. Hij stichtte het beroemde Muséum Borgia te Velletri.
Stefano Borgia, een neef van laatstgenoemde, kardinaal en hoofd der Propaganda. Hij werd geboren te Velletri den 3den December 1731, ontving zijne opleiding bij zijn oom, werd in 1750 lid van de Etruscische Academie te Cortona, in 1759 gouverneur van Benevento, bewaarde door wijze maatregelen in 1764 de stad voor hongersnood, en werd in 1770 door Clemens XIV tot secretaris der Propaganda benoemd. Als hoofd van het toezigt op de vondelingshuizen bragt hij veel goeds tot stand, en toen in 1797 de omwenteling uitbarstte in den Kerkelijken Staat, benoemde Pius VI hem tot dictator te Rome. In 1798 werd hij door de Franschen in hechtenis genomen en uit de Romeinsche Staten verbannen. Hij begaf zich naar Venetië en vervolgens naar Padua, waar hij een geleerd genootschap stichtte. Met Pius VII keerde hij naar Rome terug, en overleed op reis naar Parijs, werwaarts hij den Paus ter gelegenheid der krooning van Napoleon I wilde vergezellen, te Lyon op den 23sten November 1804. Van zijne geschriften is de “Istoria della citta di Benevento (1763 tot 1769, 3 dln)” het belangrijkst.