Van de vele bekende leden van dit aanzienlijk Zeeuwsch geslacht noemen wij;
Joannes Boreel, ridder, heer van Beloys. Deze, ongemeen bedreven in de Oostersche talen, werd geboren te Middelburg den 22sten April 1577. Hij werd in 1613 pensionaris van zijne geboortestad, in 1615 secretaris der Staten van Zeeland en in 1525 raadpensionaris van laatstgenoemde provincie. Jacobus I, koning van Engeland, aan wiens hof hij als gezant vertoefde, overlaadde hem met eerbewijzen. Hij bezocht voorts niet alleen de meeste landen van Europa, maar ook Syrië en het Heilige land, verzamelde vele Oostersche handschriften, onderhield eene vriendschappelijke betrekking met de uitstekendste geleerden, vooral met Hugo de Groot, gaf een paar werken over het boek “Daniël” in het licht, en overleed den 15den November 1629.
Willem Boreel, baron van Vremdijke, heer van Duynbeke enz., een halve broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Middelburg den 24sten Maart 1591, verwierf den rang van meester in de regten, ontving de benoeming tot advocaat bij de Nederlandsche Oost-Indische Maatschappij, en zag zich in 1619 afgevaardigd naar Engeland, om eenige gerezene geschillen uit den weg te ruimen. Koning Jacobus I verhief hem tot ridder. In 1626 werd hij pensionaris van Amsterdam en gedurig met buitenlandsche zendingen belast, namelijk naar Bremen, Denemarken, Zweden, Engeland en Frankrijk. Overal was hij met beleid werkzaam en werd hij met eerbewijzen overladen. Hij overleed als gezant in Frankrijk op den 29sten September 1668. Zijn stoffelijk overschot werd herwaarts gevoerd en volgens besluit der Algemeene Staten op ’s Lands kosten ter aarde besteld.
Adam Boreel, een broeder van den voorgaande en geboren te Middelburg den November 1603. Hij legde zich toe op de godgeleerdheid en op de Grieksche en Hebreeuwsche talen, en kon zich volstrekt niet vereenigen met de leer der regtzinnige Hervormden. In 1646 vestigde hij zich te Amsterdam en werd er met Galenus Abrahams, Michiel Komans en Daniël de Breen de stichter van eene vrijzinnige gemeente, die hare vergaderingen hield op het Rokin. Hij en zijne medestanders werden door de predikanten der Hervormde gemeente te Amsterdam aangeklaagd wegens Sociniaansche gevoelens, maar het bleek, dat die beschuldiging ongegrond was. Niettemin had Boreel het oogmerk, om eene nieuwe Christelijke kerk te stichten, waarin meer dan elders de vrijheid en de liefde zouden worden gehuldigd. Hij had vele aanvallen te verduren van de Groningsche en Utrechtsche hoogleeraren, schreef onderscheidene godgeleerde werken en overleed in 1666.
Johan Boreel, een zoon van boven vermelden Joannes en geboren te Middelburg in 1621. Hij studeerde in de godgeleerdheid, werd burgemeester van zijne geboortestad, doctor in de regten, gedeputeerde op’s Lands vloot en ambassadeur aan het Engelsche hof. Hij overleed den 30sten Maart 1673.
Jacob Boreel, heer van St. Aagt, Duynbeke, Westhoven en Meerenstein, een zoon van bovengenoemden Willem en geboren te Amsterdam den 1sten Maart 1630. In 1664 werd hij ambassadeur aan het Russische Hof, in 1678 werkte hij mede tot het sluiten van den vrede van Nijmegen, vertrok in laatstgenoemd jaar als buitengewoon gezant naar Frankrijk, werd bij zijn terugkeer eerst hoofd-officier en tevens burgemeester te Amsterdam, was buitengewoon gezant bij de vredes-onderhandelingen te Rijswijk, en overleed gedurende deze op Meerenstein den 21sten Augustus 1697. Ook hij werd wegens zijne groote verdiensten op ’s Lands kosten plegtig begraven.
Jonkheer Willem François Boreel, een afstammeling van hetzelfde geslacht. Hij werd geboren te Amsterdam den 15den September 1775, trad in 1787 in dienst als cadet.bij het regiment gardes te voet, werd in 1791 luitenant bij de gardes-dragonders en nam in 1795 zijn ontslag. In 1813 trad hij weder in dienst als luitenant-kolonel en commandant van een regiment hussaren, woonde het beleg bij van Bergen op Zoom en verwierf op het slagveld van Waterloo de Militaire Willemsorde. In 1820 werd hij kolonel, in 1826 generaal-majoor en inspecteur der ligte cavalerie, in 1831 bevelhebber der 2de brigade cavalerie bij het leger te velde en nam als zoodanig deel aan den Tiendaagschen veldtogt, in 1839 opperbevelhebber der cavalerie en in 1840 luitenant-generaal. In 1841 werd hij gepensioneerd en tevens tot stalmeester benoemd van koning Willem II. In 1849 zag hij zich verheven tot grootmeester van het Huis des konings Willem III, en hij overleed op eene reis met de Koningin te Friedrichshafen den 21sten Mei 1851. Hij was in den adelstand verheven, achtereenvolgens tot ridder, commandeur en grootkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd en met onderscheidene buitenlandsche orden begiftigd.