Boreas was bij de oude Grieken de noordewind, die over het Riphaeïsch gebergte en in Hellas over het Thracisch gebergte zuidwaarts snelde en in Europa en Klein-Azië een helderen hemel en koelte en in Afrika wolken en regen bragt. Hij werd tevens gehuldigd als eene godheid en wél als de zoon van Astraeus en Eoos of Aurora, dus van den Sterrenhemel en het Morgenrood, als een broeder van Hespens en Zephyrus. Hij woonde in Thracië, volgens Callimachus in eene grot van het Haemus-gebergte, volgens anderen aan de Golf van Salmydessus in de buurt der Hyperboreërs. Boreas schaakte Orythia, de dochter van den Atheenschen koning Erechtheus, toen zij bij een feestelijken optogt aan den Ilyssus de rijen ten dans voerde; beider kinderen waren Caldis en Zetes, benevens Cleópatra, de gemalin van Phineus.
Uit liefde tot zijne gemalin vernietigde hij de vloot van Xerxes, die Athene bedreigde, en de stormtuigen der Spartanen. Daarenboven roofde hij Chloris, eene dochter van Arcturus, en hij slingerde Pitys, die aan Pan de voorkeur gaf boven hem, uit naijver tegen de rotsen. Hij wordt voorgesteld als een grijsaard met een zwaren baard, dik hoofdhaar en een ruimen mantel, en met eene schelp in de regterhand. Te Athene was hem een altaar gewijd aan den voet van den Ilyssus.