Bor (Pieter Christiaansz.), een uitstekend Nederlandsch geschiedschrijver, werd geboren te Utrecht in 1559, woonde achtereenvolgens te Haarlem, ’s Hage, Rijswijk en Beverwijk, daarna weder te ’s Hage, en vestigde zich in 1617 te Haarlem, waar hij zijn verblijf hield tot aan zijn dood, die den 16den Mei 1685 voorviel. Met den grootsten ijver legde Bor zich toe op de beoefening der Vaderlandsche geschiedenis en verzamelde vele oorspronkelijke bescheiden, waarbij aanzienlijke personen hem de behulpzame hand boden.
Toen in 1595 de drie eerste en 6 jaren later de 3 volgende boeken van zijn uitgebreid geschiedwerk in het licht waren verschenen, verzochten de Staten van Utrecht, die de nijverigen man tevens een jaargeld verleenden, dat ieder, die papieren bezat betrekkelijk de Vaderlandsche historie, deze ter beschikking mogt stellen van Bor. Dat verzoek verschafte hem een groot aantal belangrijke stukken, zoodat hij met vrucht zijn arbeid kon voortzetten en eene reeks van 37 boeken uitgeven, die het eerst in 6 stukken in folio in 1602 in het licht verschenen onder den titel: “Oorspronck, begin ende vervolg der Nederlandsche Oorlogen, beroerten en burgerlijke oneenicheyden enz.” Dit werk, het tijdvak van den troonsafstand van Karel V tot aan den dood van prins Willem I (1555—1584) bevattende, is in 1679 te Amsterdam nog veel fraaijer uitgegeven en met platen en een register voorzien.
In 1615 ontving Bor van de Staten van Holland een jaargeld van 600 gulden onder voorwaarde, dat hij zijn werk zou voortzetten. Hij heeft daaraan voldaan en tevens de eerste 6 boeken nagezien en verbeterd. Later werd hij door gemelde Staten tot notaris, raad en rentmeester-generaal van Noord-Holland benoemd.
Het groote werk van Bor moge niet uitmunten door keurige taal of door eene uitstekende rangschikking der feiten, het behoudt steeds eene hooge waarde, zoowel wegens de onpartijdigheid en de waarheidsliefde van den schrijver als wegens de talrijke documenten en brieven, die daarin zijn opgenomen. Voorts schreef hij nog “Het zesde deel der Chronycke Carionis, beginnende met het jaar 1576 en eindigende met den 20sten Maart 1619 (Amsterdam 1632 in folio)”, — “Oorsprong, begin en aanvang der Nederlandsche oorlogen enz., in Liedekens vervat (Leyden 1617 in quarto)”, — “Gelegentheyt van ’s Hertogenbosch enz. (3 dln)”, — en “Twee tragi-comediën in proza, d’ ééne van Appollonius, prince van Tyro, en de d’ander van denzelven ende Tarsia zijne dochter (’s Gravenhage 1617 in quarto).”