Onder deze naam vermelden wij:
Heinrich Christian Boje, een man, die eene eervolle plaats bekleedt op het gebied der Hoog-duitsche letterkunde. Hij werd geboren te Meldorp in Holstein den 19den Julij 1744, studeerde te Göttingen in de regten, werd in 1775 staatssecretaris in Hannover, in 1781 regterlijk ambtenaar en landvoogd in Denemarken, en overleed als staatsraad te Meldorp op den 3den Maart 1806,
Gedurende zijn studietijd te Göttingen nam hij met Gotter de redactie op zich van den eersten “Muzen-almanak’ , en dit jaarboekje werd weldra het orgaan van een kring van jongelingen, die den “Hainbund” vormden en evenzeer dweepten met de Oude letterkunde als met hunne vaderlandsche dichtkunst, voor welke zij een nieuwen dageraad deden aanbreken. Die Muzen-almanak heeft onder verschillende redacteuren tot in 1805 bestaan en is toen bij zijn 35sten jaargang bezweken.
Boje mogt eenige liedjes en vertalingen leveren, hij kende zijne krachten te goed, om zich te wagen aan de poëzie. Hij was echter een uiterst naauwgezet redacteur, een trouwe schildwacht op den Hoogduitschen zangberg. Hij toonde dit vooral als uitgever van het “Deutsches Muséum”, een der beste tijdschriften van de voorgaande eeuw. Met Vosz vertaalde hij de reizen door Klein-Azië en Griekenland van Chandler. Zijne brieven, aan geleerde tijdgenooten geschreven en in verschillende verzamelingen in het licht verschenen, zijn belangrijk voor de geschiedenis der letterkunde van die dagen.
Hendrik Boje, een zoon van den voorgaande en een schrander beoefenaar der natuurlijke historie, geboren te Meldorf in Zuid-Ditmarssen op den 4den Mei 1794. Hij studeerde in de regten aan de hoogescholen te Kiel, Göttingen en Heidelberg en legde zich tevens met zooveel ijver toe op de kennis der natuurlijke historie, dat hij eerst te Heidelberg en later te Leiden tot conservator van het Zoölogisch Muséum werd benoemd. Weldra werd hij belast met de taak, om op kosten van de Nederlandsche regéring eene wetenschappelijke reis te volbrengen. Nadat hij eerst eenige maanden te Parijs vertoefd had, scheepte hij zich in (1825), verzamelde een aantal voorwerpen aan de Kaap de Goede Hoop en stevende vervolgens naar Java, waar hij alle krachten inspande, om het Muséum te Leiden met een schat van merkwaardigheden te verrijken. Hij overleed er echter reeds op den 5den September 1827, nadat hij er naauwelijks 8 maanden had vertoefd. Zijne deugden worden door al zijne vrienden ongemeen geroemd, en zijne grondige geleerdheid maakte zijn afsterven tot een groot verlies voor de wetenschap.
Boje heeft eenige belangrijke geschriften over natuurlijke historie uitgegeven. Ook zag hij zijne verdiensten erkend, want de Academie te Heidelberg verleende hem eershalve den titel van doctor in de wijsbegeerte, en vele geleerde maatschappijen benoemden hem tot lid.