Onder dezen naam vermelden wij:
Marcus Bohemund I, een der voortreffelijkste aanvoerders van den eersten Kruistogt. Hij was de zoon van Robert Guiscard van Apulië, den hertog der Noormannen, en aanschouwde het levenslicht omstreeks het jaar 1056. Hij vergezelde zijn vader op een togt naar Epirus, en toen deze wegens de oproerigheid zijner vasallen naar zijne staten moest terugkeeren, drong hij tot aan Larissa in Thessalië door, waarna muiterij onder zijne troepen hem tot den terugtogt noodzaakte. Een tweede veldtogt had reeds de heerschappij over de Grieksche zeeën in de handen gesteld van Guiscard, toen eene besmettelijke ziekte dezen in het leger bij Cephalonia wegrukte en ook Bohemund aan den rand bragt van het graf. Laatstgenoemde was door zijn vader bestemd voor den Griekschen keizerstroon, terwijl een jongere zoon, Roger Borsat, gezag zou hebben over de Italiaansche gewesten. Hoewel het uitzigt op de Byzantijnsche kroon nu nagenoeg verdwenen was, wist Gaisa, de listige stiefmoeder van Bohemund, te bewerken, dat hij van de opvolging in Apulië werd uitgesloten. Toen verzamelde Bohemund zijne getrouwen en streed 4 jaar tegen zijn broeder, totdat beider oom Roger van Sicilië en paus Urbanus II hen tot eene schikking bragten, waarbij Bohemund, behalve den titel van vorst van Tarente, eenige plaatsen in Apulië ontving.
De eerste kruistogt scheen hem eene geschikte gelegenheid aan te bieden, om zich eene heerschappij te stichten in het Oosten; de vereenigde troepen van zijn broeder en van zijn oom kozen hem tot aanvoerder, en weldra voegde hij zich met 30000 man in Epirus bij het kruisleger. In het Oosten streed hij met den moed der vertwijfeling tegen de overmagt van den Sultan, en zijne volharding heeft niet weinig medegewerkt tot de verovering van Antiochia. Reeds 7 maanden had de belegering geduurd en vele belegeraars werden moedeloos. Eindelijk wist Bohemund betrekkingen in de stad aan te knoopen, en hij deed aan de aanvoerders van den Kruistogt den voorslag, dat degene, die Antiochia het eerst binnendrong, er het bevel zou voeren. Dit werd toegestemd en daar Korboga, sultan van Mosoel, naderde, deed men, alsof de belegering werd opgebroken. Intusschen keerde Bohemund des nachts in alle stilte terug en kreeg door verraad de stad in handen. Dadelijk echter werd zij ingesloten door de benden van den Sultan, zoodat er een vreeselyke hongersnood begon te heerschen. Bohemund wist echter door het terugvinden der heilige lans den moed zijner soldaten zoodanig aan te wakkeren, dat zij bij een uitval de troepen van den Sultan tot achter de Euphraat terugwierpen.
Inmiddels had Raymond van Toulouse de stad in bezit genomen, en Bohemund moest dezen met geweld verdrijven. Na dien tijd handhaafde hij er zijn gezag en verscheen eerst na den val van Jerusalem en de krooning van Gottfried bij het Heilige graf, om er zijn vorstendom als een leen van den Pauselijken stoel te ontvangen. Na den dood van Gottfried durfde hij zelfs aanspraak maken op de kroon van Jerusalem, maar hij viel in eene hinderlaag en werd krijgsgevangen bij den Turkschen emir Kamsjtegin, waar hij 4 jaar vertoefde, terwijl Tancredo voor hem heerschappij voerde in Antiochia Terwijl de vorsten het oneens waren over het al dan niet aannemen van den prijs, dien de snoode keizer Alexius hun voor de uitlevering van Bohemund geboden had, wist deze zich voor geld en goede woorden los te koopen. Het licht van zijn voorspoed begon echter te verflaauwen: voor de poort van de vesting Charran werd hij afgewezen, toen hij er juist dacht binnen te trekken, en hij werd kort daarna bij Rakka door een Turksch leger geslagen. Nu verliet hij het Oosten, om in het Westen nieuwe lauweren te plukken en zich op den trouweloozen Alexius te wreken.
Nadat hij Antiochia aan de zorg van Tancredo had toevertrouwd, predikte hij in Frankrijk den nieuwen Kruistogt en bevond zich weldra aan het hoofd van 5000 ruiters en 40000 man voetvolk. Alexius was echter onderrigt van het dreigend gevaar, en Bohemund vond onverwacht vóór Durazzo een heftigen tegenstand. Eene langdurige belegering met gebrek en velerlei belemmeringen ontmoedigde zijn leger, en de listige Alexius wist wantrouwen te zaaijen tusschen Bohemund en zijne magtigste ridders. De strijders verlieten in grooten getale zijn leger, zoodat de trotsche Noorman besluiten moest om met den Keizer niet alleen vrede te sluiten, maar hem ook als leenheer in het Oosten te erkennen. Bohemund spoedde zich nu naar zijne Italiaansche Staten, enkel bedacht op wraak. Reeds had hij een nieuw leger verzameld en was hij op het punt om zich daarmede in te schepen naar Syrië, toen hij in 1109 in Apulië door den dood werd weggerukt.
Bohemund II, vorst van Antiochia, een jongeren zoon van den voorgaande. Hjj aanvaardde den 26sten Junij 1126 op 18-jarigen leeftijd het bewind in Syrië en trad in het huwelijk met Alice, de tweede dochter van Balduïnus II. Hij sneuvelde reeds in 1130 in den strijd tegen den Sultan van Aleppo. Zijne heerschappij ging over op zijne 3-jarige dochter Constance, die later met Raymond I, graaf van Poitou, en daarna met Reinbaud van Chatillon in den echt verbonden werd.
Bohemund III, vorst van Antiochia, den zoon van Constance en van den graaf van Poitou. Hij aanvaardde de regering in 1163, maar betoonde zich een onvaardigen, zwakken vorst, die na den dood van zijn schoonvader, den Byzantjjnschen keizer Manuël, zijne wettige gemalin Theodora verstiet, om zijne minnares Sibylla op den troon te plaatsen. Daarom deed de geestelijkheid van Antiochia hem in den ban, en daar nu de vasallen en standen tegen hem in verzet kwamen, werd Antiochia het vreeselijk tooneel van binnenlandsche onlusten, totdat het aanrukken der Ongeloovigen daaraan een einde maakte. Bohemund zag zich genoodzaakt om met Saladijn een schandelijken vrede te sluiten, ten einde althans een schijn van gezag te bewaren. Hij overleed in 1201.