Bodemerij (in ’t Duitsch: bodmerei; in ’t Fransch: bomerie of contrat à la grosse avanture; in ’t Engelsch bottomry; in ’t Italiaansch: grossa Ventura) is eene overeenkomst van geldleening, met het oog op eene zeereis aangegaan, tegen beding eener premie en onder verband van schip of goed, zoodat hoofdsom en premie hierop bij voorrang verhaalbaar zijn, maar ook alle aanspraak deswege vervalt, voor zoover zij ten gevolge van eenig ongeval der reis niet op het verbondene kan worden verhaald.
Het onderwerp van het contract is eene som gelds, die het eigendom wordt van den opnemer, evenals bij de gewone verbruikleening; die som kan wel in anderen vorm dan in geld, b.v. in victualie, verstrekt worden, toch is het onderwerp “de prijs van dat geleverde goed.” De bodemerij onderscheidt zich vooral van de gewone verbruikleening, doordat zij wél, en deze niet, eene kansovereenkomst is. Er bestaat bij het aangaan onzekerheid in de aanspraak op, en in de verpligting tot teruggave, doordien deze afhankelijk zijn van den afloop der reis.
De geldleening geschiedt met het oog op eene bepaalde zeereis, waaraan de geldschieter zijn geld waagt. Dit behoort zoozeer tot de eigenaardigheid van het contract, dat het, zoo het niet in betrekking stond met eene zeereis, er geen bodemerij zou zijn, al hadden partijën eene soortgelijke overeenkomst met dergelijke gevolgen aangegaan. Voor de binnenvaart bestaat geen bodemerij. Waar de eens bepaalde reis niet doorgaat of willekeurig veranderd wordt, daar verandert ook het contract in aard en werking.
Bij het contract wordt eene hooge interest bedongen, hier eigenaardig premie genaamd, (meestal 10 à 12%, soms tot 25 à 30%), die door den opnemer aan den geldschieter nevens de hoofdsom moet worden terugbetaald, voor zooverre deze de magt niet heeft verloren, om zijne aanspraak daarvoor op het verbondene te doen gelden. Zij is een equivalent voor de kans, die de geldschieter loopt om van zijn geld niets terug te krijgen. De geldopnemer geeft haar, omdat hij ook de voordeelige kans heeft van niets te behoeven terug te geven. De hoegrootheid is in den regel afhankelijk van de reis en den tijd, waarvoor ’t contract wordt aangegaan, van den aard en den omvang van het onder bodemerij verbondene, en van ’t gevaar, dat in aanmerking zal komen. Eene bepaalde zaak moet aan bet verband onderworpen worden (meestal de bodem, het schip, vandaar “bodemerij”), —de geldschieter kan daarop zijne schuld bij voorregt verhalen; dat is: bij executie wordt zijne vordering voluit betaald, al is de opbrengst onvoldoend om al de schulden te voldoen.
De aanspraak van den schuldeischer is in zooverre van het behoud van het verbondene afhankelijk, dat, wanneer het vrij blijft van schade, waaraan het door de gevaren der zeereis blootstaat, hij regt heeft op hoofdsom en premie, en de geldopnemer deswege persoonlijk (ook in eigene andere bezittingen) aansprakelijk is, terwijl hij, wanneer het door eenig toeval vergaat of vermindert, alle regt op een en ander verliest, voor zoover hij het niet kan verhalen op hetgeen overgebleven is. In ’t laatste geval is de opnemer dus niet persoonlijk aansprakelijk. ’t Gevaar, dat de geldschieter loopt, betreft de schade, ontstaan door toevallen op zee: storm, stranding, aanzeiling, het nemen van het schip door vijanden of roovers, enz., — ook zelfs brand in eene noodhaven: het is dan een ongeval op de zeereis, en daarop komt het aan. Niet er in begrepen is de kans op schade door inwendig bederf door een gebrek van den aard of van de gesteldheid van ’t verbonden voorwerp. Ook is de schade door toedoen of nalatigheid van den geldopnemer zelf niet voor rekening des geldschieters.
De kansovereenkomst mag niet ontaarden in gewoon spel of weddingschap, die beide door de wet verboden zijn. De geldleening mag daarom de werkelijke waarde, der verbonden voorwerpen niet te boven gaan. Is er meer geld geschoten, dan houdt de bodemerij stand, zoo er geen bedrog is gepleegd, tot het bedrag der waarde: het meerder geleende moet teruggegeven worden met de wettelijke interesten over den tijd, waarover het contract liep. Heeft de opnemer bedrog gepleegd, dan kan hij zelfs daarop zich nooit beroepen: de geldschieter of diens opvolger in zijn regt, kan, zoo hij het voordeelig vindt, op grond van dat bedrog, bij den regter vernietiging van de geheele handeling vragen. De opnemer is dan vergoeding van alle kosten, schaden en interesten verschuldigd.
Bodemerij en verzekering hebben dit gemeen, dat bij beiden gevaren te pas komen, en beide kansovereenkomsten zijn. De aard en ’t doel der contracten zijn verschillend. De geldleening is bij de eerste de hoofdzaak; de schade, uit de gevaren ontstaan, is van invloed op de gevolgen van het contract. Bij verzekering is overnemen van gevaar de hoofdzaak; de verzekeraar zal aan den verzekerde de schade vergoeden, uit zekere gevaren ontstaan: deze betaalt daarvoor eene som, de premie (vergelijk Verzekering).
Bodemerij kan onder verschillende omstandigheden worden aangegaan, die op haar bestaan en hare regtsgevolgen van invloed zijn. Zij heet vrijwillig, zoo zij wordt aangegaan, tot uitrusting van een schip of ter zake van de lading, vóór de reis; uit noodzaak, zoo zij op reis, veelal in eene noodhaven, wordt gesloten.
De geldopnemer moet de magt hebben, om het voorwerp, in ’t contract vermeld, te verbinden. De eigenaar van schip of lading heeft die als zoodanig; ook diens gemagtigde. De schipper als zoodanig is binnenslands in het algemeen daartoe niet bevoegd; hij kan bodemerij niet geldig aangaan zonder schriftelijke toestemming der hier gevestigde eigenaars. Buitenslands is zijne bevoegdheid ook nog zeer beperkt; hij heeft autorisatie des consuls noodig, en bovendien nog formaliteiten, tot voorkoming van bedrog en mogelijk nadeel, te vervullen. Onder het verband van bodemerij kunnen gebragt worden: het schip zelf, het casco of de kiel; het takelaadje en verder scheepstuig; de lading, de vracht of de verwachte winst, maar deze beide laatste alléén in vereeniging met het voorwerp, waarmêe de winst behaald of de vracht verdiend zal worden.
Een bepaald deel van elk dezer voorwerpen, ook twee of meer te zamen, kunnen genomen worden. Onder het schip is van zelf het tuig en takelaadje begrepen. Vracht en winst kunnen noch te zamen, noch afzonderlijk verbodemd worden. Evenmin kunnen dit de gagiën, reisgelden en andere voordeelen, aan den schipper of aan het volk toekomende, omdat hun persoonlijk belang bij het behoud en de goede overkomst van het schip in zulk een geval zou opgehouden hebben te bestaan. De verboden bodemerij is als zoodanig nietig, het is eene gewone overeenkomst van leening.
Van de overeenkomst van bodemerij moet eene onderhandsche authentieke acte worden opgemaakt, bodemerij-brief, — wissel, ook wel zeewissel geheeten. Zonder dit stuk bestaat zij niet. Daarin behooren voor te komen: 1. de namen der contractanten; 2. de vermelding der hoofdsom en der premie, elk afzonderlijk; 3. de voorwerpen, die verbonden zijn; 4.de namen van het schip en van den schipper; 5. de geldleening zelve, met bepaling van de reis of reizen en van den tijd, waarvoor zij is geschied, waarvan de duur, en ook de aard en omvang van het gevaar, dat de geldschieter loopt, afhankelijk zijn, 6. de tijd van terugbetaling, wél te onderscheiden van de zooeven genoemde tijdsbepaling; 7. de plaats en de dag van het aangaan van de bodemerij. Geen dezer bepalingen kan gemist worden; partijen hebben de vrijheid er andere bij te voegen, mits deze maar niet strijden met het wezen der overeenkomst.
Wordt de bodemerij binnen dit Koningrijk aangegaan, dan moet de acte bovendien binnen acht dagen ingeschreven worden in een publiek register, zoodat derden daarvan kennis kunnen nemen, en verandering van dag- teekeningen en andere ligt mogelijke bedriegerijen voorkomen worden. Buitenslands moet de dáár geldende wet nagekomen worden. Bij gebreke van inschrijving bestaat er wederom geen bodemerij, maar treedt eene gewone leening daarvoor in de plaats. De bodemerij-brief kan aan order gesteld worden; zij behoort dus tot het handelspapier, dat vatbaar is voor overdragt bij endossement (zie aldaar).