Onder dezen naam vermelden wij:
Friedrich von Bockh, een Badensch staatsman. Hij werd geboren te Heidelberg den 13den Augustus 1777, studeerde aldaar, en bekleedde eerst te Mannheim en toen te Karlsruhe aanzienlijke ambten. In 1824 werd hij chef van het ministérie van Financiën en den 14den Mei 1828 minister van Financiën. Hij verwierf zich door zijne bezuinigingsmaatregelen en door de vrijmoedige verdediging der constitutie in 1832 de achting van alle weldenkenden. In 1844 legde hij de portefeuille neder, werd voorzitter van het ministérie, zag zich in 1846 gepensioneerd, en overleed te Karlsruhe den 22sten December 1855.
August von Böckh, een der meest beroemde letter- en oudheidkundigen onzer eeuw, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Karlsruhe den 24sten November 1785, studeerde te Halle, en werd geplaatst aan het paedagogisch seminarium te Berlijn. In 1807 vestigde hij zich als privaat-docent te Heidelberg en werd in October tot buitengewoon hoogleeraar aldaar, in 1809 tot gewoon hoogleeraar, en in 1811 tot hoogleeraar in de welsprekendheid en oude letteren te Berlijn benoemd. Hij heeft eene reeks van belangrijke werken over oude letterkunde uitgegeven, zoodat een groot aantal geleerde genootschappen in het binnen- en buitenland hem onder hunne leden heeft opgenomen, onder anderen ook het Fransche Instituut.
Van die werken noemen wij: “Die Staathaushaltung der Athener”, — “Urkunden über das Seewezen des Attischen Staats” — zijne nasporingen over de Grieksche treurspeldichters, — en zijn onderzoek over het cosmisch stelsel van Plato. In 1860, het eeuwjaar der Universiteit, was hij er rector, en zijne welsprekende rede, den 15den October in de Nicolaïkerk gehouden, vormde de voornaamste plegtigheid van het feest. Hij overleed den 3den Augustus 1867.
Richard von Böckh, een uitstekend beoefenaar der statistiek en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 24sten Maart 1824 te Berlijn, studeerde aldaar en te Heidelberg in de regten en werd in 1845 ambtenaar in Pruissische dienst. Nadat hij zijne kennis door reizen had uitgebreid, werd hij in 1852 geplaatst aan het Bureau voor statistiek. Hij leverde vervolgens eene voortreffelijke topographie van het district Potsdam, en werd in 1854 tot regeringsraad benoemd. Hij bekleedt voorts de betrekking van leeraar in de bevolkingsstatistiek aan het seminarium, hetwelk ter beoefening der statistiek te Berlijn is opgerigt, en heeft over die wetenschap een aantal belangrijke geschriften uitgegeven , van welke wij noemen “Die statistische Bedeutung der Volkssprache” en “Der Deutschen Volkszahl und Sprachgebiet (Berlijn, 1869).”
Böcking (Eduard)
Böcking (Eduard), een Duitsch regtsgeleerde, werd geboren te Trarbach aan de Moesel den 20sten Mei 1802, studeerde te Heidelberg, Bonn, Berlijn en Göttingen, en vestigde zich te Berlijn als privaat-docent. In 1829 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleeraar en in 1835 tot gewoon hoogleeraar te Bonn. Hij heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door de critische uitgave en verklaring van classieke regtsgeleerde werken, alsmede door die der geschriften van Ulrich von Hutten. Hij overleed den 3den Mei 1870.