Bockum-Dolffs (Florens Heinrich Gottfried von), lid en ondervoorzitter van het Huis van Afgevaardigden te Berlijn, werd geboren den 19den Februarij 1802. Hij studeerde in de regten en werd reeds vroeg tot staatkundige betrekkingen gekozen. Hij nam zitting in de Landdagsvergadering van de provincie Saksen en later van Westfalen, beijverde zich in 1848 om zooveel mogelijk de orde te bewaren, en in 1850 om eene vrijzinnige gemeentewet tot stand te brengen.
Zulk een man was bij de Pruissische regering niet zeer gezien. Toch werd hij benoemd tot opperregéringsraad te Coblenz, terwijl hij als afgevaardigde in het Parlement gedurig meer invloed verkreeg. In 1861 werd hij tweede vice-president van het Huis van Afgevaardigden en vormde er in het linkercentrum eene talrijke fractie, welke naar zijn naam werd genoemd. In den regel stemde zij met de partij van vooruitgang, maar ijverde tevens voor het handhaven van orde en wet. In eene zitting van 1863, waar Bockum-Dolffs als voorzitter de vergadering leidde, kwam hij in conflict met den minister van Roon, die zich niet aan de orde wilde onderwerpen, zoodat Bockum-Dolffs door zich met zijn hoed te dekken de vergadering sloot. De gevolgen waren echter voor hem niet zeer aangenaam, daar hij “in het belang van de dienst” naar Gumbinnen werd verplaatst. Niettemin was hij in 1867 en 1868 lid der commissie voor de regeling der schuld van de Noord-Duitschen Bond, terwijl hij vervolgens door het kiesdistrict Hamm-Soest naar den eersten Duitschen Rijksdag werd afgevaardigd.