Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bloedzuigers (Hirudines)

betekenis & definitie

noemt men eene familie uit de klasse der ringwormen (Annulatae) en uit de orde der zuigwormen (Suctoria). Het geslacht, waartoe onze gewone bloedzuiger (Hirudo medicinalis L.) behoort, onderscheidt zich door 3 halfronde, groote, schijfvormig zamengevoegde kaken, die zoo sterk met tandjes bezet zijn, dat zij op ge­deelten eener cirkelzaag gelijken.

De voorste zuignap wordt gevormd door eene cirkelvor­mige bovenlip, waarop 10 zeer kleine oogen zijn geplaatst. Zes van deze oogen staan op dezelfde kromme lijn en de 4 anderen twee aan twee in den nek en aan de zijde. De mond opent zich in het midden van den voorsten zuignap, en het darmkanaal bestaat grootendeels uit eene maag met elf paar naar achteren gerigte blinde aanhangsels, zoodat men een bloedzuiger niet door drukking noodzaken kan om zich van het verzwolgen bloed door de achterste opening te ontdoen, terwijl men hem wel door eene drukking van achteren naar voren door den mond van dat bloed ontlasten kan. De vertéring van het ingezogen bloed gaat zeer langzaam; zij duurt maanden, en de bloedzuiger wil gedurende dien tijd niet vatten. Wil men dus een gebruikten bloed­zuiger spoedig nogmaals bezigen, dan dient men genoemde drukking van achteren naar voren aan te wenden.

De bloedzuigers zijn tweeslachtige dieren, namelijk ieder van hen is met mannelijke en vrouwelijke voortplantingswerktuigen toege­rust. Door afscheiding van slijm, die in het water hard wordt, ontvangt de bloedzuiger bij de bevruchting een gordel of ring, waarin hij 10 tot 30 eitjes legt; hij ontdoet zich voorts van dien ring, die door zijne veerkracht zich zamentrekt, zoodat de beide openingen ge­sloten zijn, waarna dit voorwerp, door een wit slijm omgeven, op de cocon van eene zijderups gelijkt en ook met den naam van cocon bestempeld wordt (zie bijgaande afbeel­ding). Zulke cocons worden nedergelegd in de slijkerige oevers van poelen en beken, waar zij slechts even boven het water uitsteken.

De geelachtige, lensvormige dojers drijven in de cocon in eene heldere, gelei-achtige vloeistof en ontwikkelen zich in den herfst tot kleine, draadvormige bloedzuigertjes, die tegen het voorjaar uitkomen en dan voedsel noodig hebben. Om dit te verkrijgen, hechten zij zich gewoonlijk aan zoogdieren, die zich in het water begeven. Na verloop van 3 jaar hebben zij eene lengte van 10 of 12 Nederlandsche duim en zijn geschikt voor genees­kundig gebruik.

De bloedzuiger volbrengt zijne taak op eene zeer eenvoudige wijze. Nadat hij zich met den voorsten zuignap vastgezogen heeft, schuift hij de kaken zoover vooruit, dat deze in een driehoek de huid aanraken. Daarna worden zij in eene kringvormige beweging gebragt,

zoodat zij eene driehoekige opening vormen met eenigzins gescheurde randen.

Zoodra er bloed te voorschijn komt, trekt de bloedzui­ger de kaken terug en zuigt nu het bloed in zijne ruime maag totdat deze geheel gevuld is. Nu opent hij den zuignap en valt van de huid af. Een verzadigde bloedzuiger weegt driemaal zooveel als te voren. Daar het wondje gescheurd is, bloedt het lang na.

Tot plaatselijke bloedontlasting gebruikt men hoofdzakelijk 3 soorten van bloedzuigers. In het noorden van Europa komt vooral de medicinale bloedzuiger (Hirudo medicinalis) voor; deze is donker-olijfgroen, en heeft zes licht-roestkleurige strepen of reeksen van vlek­ken op den rug, en een geelachtigen buik met zwarte vlekken. In het zuiden van ons wereld­deel heeft men eene dergelijke soort (Hirudo officinalis) met een donkergroenen rug, met donker-roestkleurige strepen en een geelachtigen buik zonder vlekken. Eindelijk is uit Algérië eene derde soort ingevoerd, namelijk de forellen-bloedzuiger (Hirudo troctina) met een groenen rug en met 6 overlangs geplaatste rijen van kleine zwarte vlekken met gele randen, met breede gele strepen aan de zijden en een geelachtigen, somtijds zwart- gevlekten buik.

Hongarije, Sardinië, Zwitserland, Rusland, Turkije, Egypte, Spanje, Italië, Zuid-Duitsch-

land en Tyrol leveren de meeste bloedzuigers, die er vooral in stilstaande, eenigzins moe­rassige wateren te vinden zijn. Sedert den aanvang dezer eeuw is de handel in bloed­zuigers aanmerkelijk toegenomen, zoodat men zich vooral in Frankrijk, en ook in ons Va­derland, op de bloedzuigerteelt heeft toe­gelegd.

Vooral in Turkije is het vangen van bloed­zuigers een belangrijk bedrjjf; honderde man­nen, vrouwen en kinderen, in dienst van Fransche ondernemers, waden er met bloote beenen door de plassen. Weldra hechten zich de bloedzuigers aan hunne huid, maar zij wor­den aanstonds met een weinig zout bestrooid, zoodat zij loslaten en in een voor hen be­stemden bak vallen. Er is een tijd geweest (1827—1836), waarin jaarlijks 34 millioen bloedzuigers in Frankrijk werden ingevoerd, welk aantal later op l/3 is verminderd. Men onderscheidt in den handel 5 soorten naar de grootte. Een goede bloedzuiger is lang en dun, en kan tot het 3-voudige zijner lengte uitgetrokken en om den vinger gewonden worden; hij heeft eene fraaije olijfkleur en een fluweelachtigen glans.

De bloedzuigerteelt heeft vooral bij Bor­deaux een aanmerkelijken omvang. Wij vinden melding gemaakt van een bloedzuigerpoel aldaar van 48 Ned. bunders, die in 1855 een bedrag van 250000 francs aan bloedzuigers opleverde. Het water moet er steeds op de­zelfde hoogte worden gehouden, — voorts dient men die dieren tegen hunne vijanden te beschermen en hen te voeden door nu en dan ezels of paarden in het water te drijven.

Deze ongelukkige schepselen bezwijken echter alsdan weldra aan bloedverlies.

De bloedzuigers hebben vele vijanden, na­melijk eenden, ganzen, muizen, mollen enz.; ook worden zjj belaagd door vleesch-etende waterkevers en door sommige visschen, vooral door aal. De heelkundigen bedienen zich tegen­woordig ook van toestelletjes, die in hunne werking kunstmatig het zuigen van den bloed­zuiger nabootsen.

< >