is de betrekking, die er bestaat tusschen de personen, die door afstamming van een en denzelfden persoon, den stamvader, tot eene en dezelfde familie behooren. De kinderen komen door hunne afstamming namelijk niet alleen in betrekking tot de ouders, maar ook tot anderen; tot hen, van wie de ouders zelve afstammen; tot hen, die met hen van denzelfden persoon afstammen, en zelfs met den echtgenoot van dezen persoon.
Tusschen hen, die regtstreeks of middellijk van elkander, of van denzelfden persoon, ’t zij man of vrouw, afstammen, tusschen hen, die alzoo een gemeenschappclijken stamvader (stipes communis) hebben, bestaat bloedverwantschap; zwagerschap (zie aldaar) bestaat tusschen den eenen echtgenoot en de bloedverwanten van den ander. Zij, die door eene dier betrekkingen aan elkander verbonden zijn, heeten “verwanten.” Zij, die in den bloede verwant zijn, bloedverwanten, noemt men ook “magen” (nog over in ons woord: “zijmagen”); de anderen: “aangehuwden”, “aanverwanten”, “zwagers”, (in ’t Latijn: “affines”; in ’t Fransch “alliés.”) Al die personen “bestaan” elkander, en worden dikwijls zamen begrepen onder “nabestaanden”, in tegenstelling met “vreemden”, dat zijn zij, die elkander noch in den bloede, noch door aanhuweljjking bestaan.
Bloedverwantschap (cognatio, consanguinitas) is of de ware, de natuurlijke, die ontstaan is door werkelijke afstamming; — of de wettelijke (legalis, civilis), die ontstaat door adoptie tusschen werkelijk niet verwante personen; — of de geestelijke (spiritalis, in het Kanonnieke regt bekend), die ontstaat door het ten doop houden, en de bevestiging in de gemeente.
De beide laatste soorten zijn in ons regt niet bekend. Onze wet, en de meeste nieuwere regten, erkennen alleen de natuurlijke bloedverwantschap, die een gevolg is van afstamming,— en bestaat door of althans een gevolg is van de geboorte tusschen hen, die de een van den ander of te zamen van denzelfden afstammen. Deze wordt wederom onderscheiden in “wettige” en “natuurlijke of onwettige” bloedverwantschap. De laatste is even goed als de eerste een gevolg van de geboorte en de afstamming, doch voor de wet wordt zij pas bekend, komt zij pas aan het licht, door en bij de “erkenning.” Vóór die daad bestaat zij wel, doch is zij eenvoudig “niet bekend.” Een wettig kind komt bij zijne geboorte dadelijk in betrekking tot al degenen, die aan zijne ouders verwant zijn; de erkenning van een natuurlijk kind brengt de betrekking alléén aan het licht met diengene der ouders, die de erkenning gedaan heeft, en ook wel met de bloedverwanten van dezen; maar die bloedverwantschap heeft hier slechts enkele, bepaalde gevolgen, en werkt lang niet zoo algemeen als de wettige bloedverwantschap.
De bloedverwanten, buiten de ouders en kinderen en volle broeders en zusters, worden onderscheiden in vaderlijke (cognati) en moederlijke (agnati) bloedverwanten, naarmate zij dit zijn van den vader of van de moeder van hem, tot wien men hen in betrekking denkt. Over en weder kunnen twee personen voor elkander vaderlijke en moederlijke bloedverwanten zijn, en ook kan een persoon een ander in beide betrekkingen bestaan: wat een gevolg is van het feit, dat twee echtgenooten uit de familie onderling door bloedverwantschap verbonden waren. De onderscheiding heeft in regten eenige gevolgen, onder anderen, is zij somtijds de grond van de verdeeling eener nalatenschap in twee liniën, in de vaderlijke en de moederlijke linie.
De bloedverwantschap is meer of minder naauw, naarmate de personen nader of meer middellijk door afstamming aan elkander verbonden zijn. De afstand der verwantschap wordt berekend door het aantal geboorten, die te zamen de verwantschap aanwijzen, die daartoe als zoovele trappen zijn, en daarom in dit opzigt “graden” genoemd worden. De opvolging, de rij (la suite) der graden maakt de “linie.” De wijze van berekening is aan het Romeinsche regt ontleend: de verwanten worden verbonden door eene lijn: iedere geboorte maakt daarop een graad uit. Het Kanonieke regt koos daartoe een boom (van daar ons “stamboom”), die den stamvader voorstelde, waaraan de verwanten als bladeren werden voorgesteld; het oud-Duitsche regt gebruikte als beeld het menschelijk ligchaam, in welks hoofd het echtpaar woonde, van ’t welk de afstamming werd afgerekend, terwijl in de leden daarvan de bloedverwanten huisden. De linie wordt onderscheiden in “regte” (linea recta) en “zijlinie” (linea obliqua, collateralis”). De bloedverwanten der eerste stammen van elkander af, en kunnen worden voorgesteld als verbonden door eene regt op- en nedergaande lijn, die als “nederdalende” iemand met zijne “afstammelingen”, “descendenten”, als “opgaande” met zijne “adscendenten” (hen, van wie hij afstamt) verbindt.
De bloedverwanten der zijlinie, die met iemand van denzelfden persoon afstammen, kunnen worden voorgesteld door eene scheeve of gebogene lijn ter zijde van de regte en met deze in dien persoon verbonden. Van daar “zijmagen”, of “collateralen.” De naaste zijmagen zijn broeders en zusters volle of halve, van heelen of van halven bedde, naarmate zij beide of slechts een van beide vaders gemeen hebben. Volle broeders en zusters zijn germani; de verdere onderscheiding van het Romeinsche regt in “consanguinei, die denzelfden vader hebben, en “uterini”, die dezelfde moeder hebben, is bij ons van geen belang meer. Geene betrekking hoegenaamd bestaat tusschen hen, die de een als consanguineus, de ander als uterinus broeders zijn van een persoon: b. v. een weduwnaar en eene weduwe, beide met voorkinderen, sluiten een huwelijk, en daaruit ontspruiten ook kinderen. De voorkinderen onderling zijn niet verbonden; in het dagelijksch leven heeten zij “halfbroeders, en “halfzusters.”
De berekening der graden geschiedt in de regte linie door het tellen der geboorten, noodig om den een aan den ander te verbinden; de geboorte van den adscendent of dessendent, van of tot wien de betrekking wordt berekend, werkt daartoe niet mede, en wordt dus niet geteld. Voor de zijlinie geldt dezelfde grondslag; maar nu is juist daarom de bijeenvoeging noodig der geboorten, die de wederzjjdsche bloedverwanten aan den gemeenen stamvader verbinden, omdat hun verwantschap van al die geboorten het gevolg is. ’t Minste getal geboorten is hier twéé: de naaste zijmagen bestaan elkaar in den tweeden graad.
Het kind bestaat zijne ouders in den eersten graad: het kleinkind zijne grootouders in den tweeden, en omgekeerd; volle neven, broeders- en zusterskinderen bestaan elkander in den vierden graad; oom en neef in den derden, oud-oom en achterneef in den vierden graad, enz.
De wet verbindt verscheidene gevolgen aan de bloedverwantschap.
Daaruit ontspruit, in verband met het huwelijk, de ouderlijke magt over de minderjarige kinderen. Zij is de bron van de verpligting tot onderhoud, in geval van behoefte, aan sommige bloedverwanten, wederkeerig op den een ten behoeve van den ander gelegd. Zij belet de toepassing van den lijfsdwang door verwanten in de nederdalende linie tegen die der opgaande. Soms is zij een volstrekt of betrekkelijk beletsel tegen het aangaan van een huwelijk. Zij is de grond van de wettelijke erfopvolging, en van de toekenning van het wettelijk erfdeel. Zij maakt onbekwaam om getuigenis in regten in eene zaak van een ander verwant af te leggen. Zij is in het algemeen het fundament van het huisgezin en van het familieleven, waarop het bestaan onzer maatschappij rust, en op welke betrekking de Staat bij zijne instellingen en in zijne wetten krachtig acht moet slaan, en waaraan hij dan ook gewichtige gevolgen heeft verbonden.