Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bloedloogzout

betekenis & definitie

(kalium-ferrocyanure, kalium-ijzercyanure, blaauwzuur ijzeroxyde- kali) of geel bloedloogzout.

Bloedloogzout is een zout, welks ontdekking in het naauwste verband staat met die van het Berlijnsch blaauw. Nadat de be­reidingsmethode van dit laatste in 1724 was openbaar gemaakt, ontdekte men, dat potasch de eigenschap verkrijgt, om ijzerzouten met eene blaauwe kleur neer te slaan, wanneer men dit met bloed calcineert.

Eene oplossing van zulk eene potasch, waarvan men den aard nog niet kende, bestempelde men met den naam van bloedloog. In 1752 kookte Macquer Berlijnsch blaauw met kali-loog en bevond, dat het daarbij in ijzeroxyde ontleed en de kaliloog geneutraliseerd werd. Het bloedloogzout werd nu een voorwerp van veler onderzoek, en leidde tot de ontdekking van blaauwzuur door Scheele (1782), van ferrocyan door GayLussac en Porret (1814), van cyandoor GayLussac (1815), van ferridcyan door Gmelin (1822), enz.

Het scheikundig verloop bij de bereiding van bloedloogzout is eerst door Liebig met juistheid verklaard; later verschenen talrijke verhandelingen over dat onderwerp, want het maken van bloedloogzout is verre van ge­makkelijk, daar in weerwil van alle voor- zigtigheidsmaatregelen slechts betrekkelijk ge­ringe hoeveelheden stikstof uit de grondstoffen in cyan worden omgezet.

Bedenkt men daarbij, dat deze grondstoffen juist door haar stikstof- gehalte voor den landbouw van groot gewigt zijn, dan gevoelt men, dat de bereiding van bloedloogzout alle aandacht verdient, vooral daar dat zout in de ververij en in de galva- noplastiek onmisbaar is. Gemelde grondstoffen zijn zuivere potasch, ijzervijlsel, hamerslag of spaat-ijzersteen en stikstofhoudende zelf­standigheden, namelijk dierlijke stoffen, zoo- als vleesch, bloed, horens, klaauwen, hoeven, haar, huiden, oud leder, wollen lompen, enz. Deze worden terstond gebruikt of eerst verkoold. In het laatste geval verzamelt men een gedeelte van de stikstof in den vorm van ammonia. Men werpt de potasch in smelt- bakken van gegoten ijzer, voegt er langza­merhand en onder gestadig omroeren het mengsel van kool en ijzer bij, en neemt de gesmoltene massa uit den bak, loogt ze uit met warm water, verdampt de loog om de kristallisatie te bevorderen en men zuivert vervolgens de onreine kristallen door de op­lossing en kristallisatie te herhalen.

De dier­lijke kool, die veel meer koolstof bevat dan cyan, reduceert bij hare ontmoeting met het smeltende koolzure kalium uit dat zout het metaal, daar een gedeelte van hare koolstof met de zuurstof van het zout kooloxyde vormt, dat met eene hevige opbruising ont­wijkt. Het gereduceerde kalium maakt de stikstof geschikt, om zich met eene andere hoeveelheid koolstof tot cyan te verbinden en alzoo cyankalium te vormen. Gebruikt men niet-verkoolde dierlijke zelfstandigheden, dan ontstaat er op nog andere wijze cyan­kalium; de ammonia, bij de ontleding dier stoffen in hoogen warmtegraad te voor­schijn tredende, levert cyankalium, wanneer zij met een glocijend mengsel van koolzure kali en kool in aanraking komt. Bij het ge­bruiken van opene smeltbakken, moet de vuur­haard op eene eigenaardige wijze ingerigt we­zen , opdat de gesmoltene massa alleen met reducérende gassen in aanraking kan komen, daar de zuurstof het cyankalium weldra in cyan- zure kali veranderen zou. Daarom leidt men de dampkringslucht door eene laag gloeijende brandstof, om haar van alle zuurstof te berooven.

Het is nog niet duidelijk, waar de groote hoeveelheid stikstof blijft, die men in den smeltbak niet terugvindt. Het ontwij­kend ammonia neemt niet zooveel, dat ge­meld verlies daaruit verklaard kan worden, en het schijnt wel, dat de stikstof zelve ont­wijkt, — ’t geen bevestigd wordt door de waar­neming van Reiset, dat ook bij de verrotting stikstof ontwijkt. De gesmoltene massa bevat cyankalium, onontleed gebleven koolzure kali, zwavelkalium, kool, ijzer, fijn verdeeld zwa- velijzer,zwavelijzerkalium, kiezelzurekalien natronsilicaten, maar geen bloedloogzout. Dit kan in den gloeijenden smeltbak niet ontstaan, want als men droog bloedloogzout in een ijze­ren schaaltje verwarmt tot gloeihitte toe, dan wordt het ijzereyanure ontleed, er ontwijkt stikstof, en er blijft kool-ijzer achter met onont­leed cyankalium. Vermengt men vóór het gloei- jen het bloedloogzout met koolzure kali, dan ontbindt zich de kali met het cyanijzer in cyankalium en ijzeroxydule, en dit laatste wordt bij aanwezigheid van kool tot metal­lisch ijzer gereduceerd. Behandelt men de gesmoltene massa met water, dan ontbindt zij zich in een oplosbaar en in een onoplos­baar gedeelte, wier bestanddeelen op elkan­der werken, zoodat eindelijk het oplosbare gedeelte, de bloedloog, ferrocyankalium, kool­zuur kali, zwavelzuur kali, zwavelkalium, kiezelzuur- en chloorkalium bevat, terwijl in het onoplosbaar gedeelte zich kool, metallisch ijzer, zwavelijzer, onoplosbare kali- en natron­silicaten en eindelijk de onoplosbare bestand­deelen van de asch der gebruikte bewerktuigde stoffen bevinden.

Hierbij voegt zich ook het geheele natron-gehalte der potasch, zoodat in de bloedloog geen natron gevonden wordt.

Hoe het bloedloogzout bij het behandelen der gesmoltene massa met water ontstaat, blijkt uit de werking van eene cyankalium- oplossing op ijzer, ijzeroxyden en zwavel­ijzer. Metallisch ijzer wordt namelijk door cyankalium, bij afsluiting der lucht, evenals door verdunde zuren, onder ontwikkeling van waterstof opgelost, en er komen bloed­loogzout en bijtende kali te voorschijn. Men verkrijgt dezelfde voortbrengselen uit ijzer- oxyde en cyankalium, en gebruikt men ijzer- oxyde-zouten, zoo verkrijgt men de daarmede overeenstemmende kali-zouten. Bij het aan­wenden van zwavelijzer erlangt men bloed­loogzout en zwavelkalium. De toevoeging van ijzer aan de gesmoltene massa doet geen bloedloogzout ontstaan, maar wordt gebruikt ten behoeve van het zwavelgehalte der pot- asch. Zwavelzure kali immers, in de pot­asch steeds aanwezig, geeft bij het gloeijen met kool dubbel zwavelkalium, en als dit in aanraking komt met cyankalium, dan levert het zwavelkalium en zwavelcyankalium; dit laatste neemt echter aan de vorming van bloedloogzout geen deel. Na het verkrijgen der loog kost het weinig moeite, om bloed­loogzout in kristallen te bekomen.

Van deze methode verschilt die van Laming; deze leidt ammonia door een stel van ketels, waarin kool, met koolzure kali verzadigd, tot gloeijens toe wordt verhit. Eerst ontstaat er cyan-ammonium, dat, met kali in aanraking gebragt, zich weder ont­bindt in cyankalium en ammonia. Wanneer men over kolen, die met potasch doortrok­ken zijn, bij roodgloeihitte stikstof leidt, dan ontstaat er cyankalium. Men heeft dit ge­bruikt tot bereiding van bloedloogzout uit dampkringslucht, namelijk door deze te lei­den door eene buis met gloeijende kolen en daarna deze van zuurstof beroofde lucht met de kalihoudende kool in aanraking te bren­gen. Is er genoeg cyankalium gevormd, dan loogt men de kool uit en verandert de op­lossing door digestie met ijzer of ijzerverbindingen in bloedloogzout. Deze bereidings­wijze is echter wegens hare kostbaarheid buiten gebruik geraakt.

Waar steenkolen en de bijproducten van het lichtgas niet duur zijn, mengt men in een gesloten bak, met een roertoestel voor­zien, zwavelkoolstof met geconcentreerd zwa- vel-ammonium, en men verwarmt het ver­kregen ammonium sulphocarbonaat in een distilleerketel tot 100° C. De ontwijkende dampen worden gecondenseerd, met zwavel­kalium verzadigd en bij de volgende maal ge­bruikt. Het overblijvende van de distillatie, het zwavel-cyankalium, wordt gedroogd en in een gegoten ijzeren bak met ijzer zamen- gesmolten. De gesmoltene massa geeft bij het uitloogen zwavelijzer en eene oplossing van bloedloogzout, die bij de verdamping kristalliseert. Met het oog op deze methode heeft Fleck zich beijverd, om bloedloogzout uit ammonia-zouten te verkrijgen.

Door de werking van een mengsel van zwavelzuur ammonia, zwavel en kool op smeltend zwavelkalium ontstaat in de eerste plaats zwavel-cyankalium. Zwavelwaterstof en zwavel-ammonium ontwijken in een gasvormigen toestand, zoodat de helft der in de zwavel­zure ammonia gebruikte stikstof als cyan in de gesmoltene massa blijft, terwijl het andere gedeelte door middel van condensatie- toestellen weder in zwavelzure ammonia kan worden omgezet. Het zwavelcyankalium, wordt onder den invloed van metallisch ijzer in cyankalium en zwavelijzer herscha­pen, en dit laatste dient voor de vorming van bloedloogzout. Na de invoering van het aniline-blaauw is de bereiding van bloedloog­zout zeer verminderd.

Het bloedloogzout kristalliseert bij lang­zaam afkoelen zijner oplossing in groote quadraat-octaëders, wier hoeken en kanten doorgaans afgestompt zijn, terwijl zij 3 mole­culen kristalwater bevatten en tot formule hebben Ka4 Cy3 Fe 4- 3 H2 O. De kristallen zijn citroengeel, zeer week, in ééne rigting gemakkelijk splijtbaar tot buigzame blaadjes, oplosbaar in water, maar onoplosbaar in wijn­geest. Het bloedloogzout smaakt bitter, zoet­zoutachtig en is niet vergiftig. Bij 100° C. verliest het zijn water en bij eene hoogere temperatuur wordt het, onder het ontwijken van stikstof, in cyankalium en koolijzer ont­leed. Verdund zwavelzuur ontwikkelt daaruit alleen bij warmte blaauwzuur, en er blijft eene lichtblaauwe stof achter, die men als ferrocyankalium kan beschouwen.

Met ge­concentreerd zwavelzuur. geeft bloedloogzout een stroom kooloxyde, zoodat men dit gas met voordeel uit bloedloogzout en zwavel­zuur bereiden kan. Zelfs de fraaiste kristal­len van bloedloogzout bevatten dikwijls zwa­velzure kali, zelfs tot 14% toe. Het is dus van belang het zuiver gehalte van gekocht bloedloogzout te bepalen. Is het vermengd met zwavelzuur, dan geeft het met chloorbaryum een neerslag, die niet oplost in sal­peterzuur. Voorts wordt genoemd gehalte be­paald volgens de methoden van de Haen en van Hofmann door middel van overmangaan- zure kali.

Het rood bloedloogzout (ferridcyankalium, kalium-ijzercyanide, blaauwzuur ijzeroxyde- kali of zout van Gmelin) is door Gmelin ont­dekt. Om het te verkrijgen, leidt men chloor door eene warme oplossing van geel bloed­loogzout van 12° B., en wél zoolang totdat een droppel met eene zeer verdunde ijzer- oxyde-oplossing geen blaauwen neerslag vormt, maar nog donkerder kleur vertoont. Men moet zich juist bij dat punt bepalen, omdat anders het zout weder ontbonden wordt. Alsdan laat men de oplossing met spoed verdampen tot 27° B., waarna men haar filtreert en lang­zaam laat afkoelen. Het chloor heeft aan het geel bloedloogzout het vierdedeel van zijn kalium ontnomen, — het gevormde, zeer oplos­bare chloorkalium blijft in de moederloog, en het niet zeer oplosbare rood bloedloogzout kristalliseert in fraaije roode kristallen. Schönhein verandert het geel bloedloogzout in rood bloedloogzout door ozon, hetwelk in lood- superoxyde of bismuthsuperoxyde aanwezig is.

Wanneer men eene oplossing van geel bloedloogzout met eene van genoemde zelf­standigheden kookt, dan wordt een deel van het kalium tot kali geoxydeerd, en er ont­staan enkelvoudige oxyden. De vrije kali zou echter het ferridcyankalium, onder ont­wikkeling van zuurstof, weder in ferrocyan­kalium veranderen, en om die reden leidt men gedurende het koken koolzuur in de oplossing, hetwelk de kali in koolzure kali omzet. Het lood- ofbismuthoxyde wordt door eene chloor-kalkoplossing weder in superoxyde veranderd, en het roode bloedloogzout door kristallisatie van de koolzure kali gescheiden. Men verkrijgt op deze wijze 70 tot 75 % rood bloedloogzout.

Rood bloedloogzout kristalliseert in glans­rijke, geelachtig-roode prisma’s of in donker- roode bladen. De kristallen zijn watervrij, springen knetterend vanéén bij verwarming, en geven cyangas en een weinig stikstofgas, terwijl zij geel bloedloogzout, cyankalium, koolstofyzer en Berlijnsch blaauw achterlaten. In de vlam eener kaars verbrandt het zout met knetterend rondspatten van vonken, en met salpeterzure ammonia ontploft het. Het is in water en ook eenigzins in wijngeest oplosbaar, en het dient tot een uitmuntend reagens voor ijzeroxydule, met welks zouten het een donker-blaauwen neerslag vormt. De oplossing ontleedt zich weldra in geel bloed­loogzout en Berlijnsch blaauw.

Bij aanwezig­heid van voor oxydéren vatbare ligchamen, bijvoorbeeld schoon papier, geschiedt de ont­binding zeer spoedig. Daarbij ontstaat, bij ontbinding van water, cyanwaterstofen ijzercyanure, terwijl de zuurstof van het water oxydérend werkt. Het zout is watervrij en niet vergiftig. Het dient den ververs tot be­reiding van kali-blaauw , en, wegens zijne eigenschap om organische zelfstandigheden in eene alkalische oplossing zeer sterk te oxydéren, tot enlevage bij het drukken van katoenen en linnen stoffen, om op bepaalde plaatsen sommige kleurstoffen te vernietigen. Men onderzoekt de deugdzaamheid van het zout op verschillende wijzen.

Liesching redu­ceert rood bloedloogzout met vijfvoudig-zwavelarsénicum-zwavelnatrium, waarbij een cochenille-aftreksel tot maatstaf dient. Br. Koen reduceert het zout door het te koken met loodoxyde en kali, en titreert het hierbij ge­vormde gele bloedloogzout met overmangaanzure kali. Mohr doet eene kokend heete en zeer alkalische oplossing van het zout neer­slaan met ijzervitriool, totdat de aanvankelijk gele neêrslag van ijzerhydroxyde door het gevormde ijzeroxydule-oxyde zwart wordt. Dan filtreert hij daarvan een bepaald gedeelte, voegt er zuur bij en titreert met overmangaanzure kali. Leussen ontbindt het rood bloedloogzout door iodkalium en zoutzuur, waarbij ferrocyanwaterstofzuur en vrij iodium ontstaan. Mohr vormt dan nog een neêrslag met zinkvitriool, opdat het vrije iodium niet op het ferrocyanwaterstofzuur werke, en neutraliseert en titreert het vrije iodium (zie verder Cyan).

< >