(kalium-ferrocyanure, kalium-ijzercyanure, blaauwzuur ijzeroxyde- kali) of geel bloedloogzout.
Bloedloogzout is een zout, welks ontdekking in het naauwste verband staat met die van het Berlijnsch blaauw. Nadat de bereidingsmethode van dit laatste in 1724 was openbaar gemaakt, ontdekte men, dat potasch de eigenschap verkrijgt, om ijzerzouten met eene blaauwe kleur neer te slaan, wanneer men dit met bloed calcineert.
Eene oplossing van zulk eene potasch, waarvan men den aard nog niet kende, bestempelde men met den naam van bloedloog. In 1752 kookte Macquer Berlijnsch blaauw met kali-loog en bevond, dat het daarbij in ijzeroxyde ontleed en de kaliloog geneutraliseerd werd. Het bloedloogzout werd nu een voorwerp van veler onderzoek, en leidde tot de ontdekking van blaauwzuur door Scheele (1782), van ferrocyan door GayLussac en Porret (1814), van cyandoor GayLussac (1815), van ferridcyan door Gmelin (1822), enz.
Het scheikundig verloop bij de bereiding van bloedloogzout is eerst door Liebig met juistheid verklaard; later verschenen talrijke verhandelingen over dat onderwerp, want het maken van bloedloogzout is verre van gemakkelijk, daar in weerwil van alle voor- zigtigheidsmaatregelen slechts betrekkelijk geringe hoeveelheden stikstof uit de grondstoffen in cyan worden omgezet.
Bedenkt men daarbij, dat deze grondstoffen juist door haar stikstof- gehalte voor den landbouw van groot gewigt zijn, dan gevoelt men, dat de bereiding van bloedloogzout alle aandacht verdient, vooral daar dat zout in de ververij en in de galva- noplastiek onmisbaar is. Gemelde grondstoffen zijn zuivere potasch, ijzervijlsel, hamerslag of spaat-ijzersteen en stikstofhoudende zelfstandigheden, namelijk dierlijke stoffen, zoo- als vleesch, bloed, horens, klaauwen, hoeven, haar, huiden, oud leder, wollen lompen, enz. Deze worden terstond gebruikt of eerst verkoold. In het laatste geval verzamelt men een gedeelte van de stikstof in den vorm van ammonia. Men werpt de potasch in smelt- bakken van gegoten ijzer, voegt er langzamerhand en onder gestadig omroeren het mengsel van kool en ijzer bij, en neemt de gesmoltene massa uit den bak, loogt ze uit met warm water, verdampt de loog om de kristallisatie te bevorderen en men zuivert vervolgens de onreine kristallen door de oplossing en kristallisatie te herhalen.
De dierlijke kool, die veel meer koolstof bevat dan cyan, reduceert bij hare ontmoeting met het smeltende koolzure kalium uit dat zout het metaal, daar een gedeelte van hare koolstof met de zuurstof van het zout kooloxyde vormt, dat met eene hevige opbruising ontwijkt. Het gereduceerde kalium maakt de stikstof geschikt, om zich met eene andere hoeveelheid koolstof tot cyan te verbinden en alzoo cyankalium te vormen. Gebruikt men niet-verkoolde dierlijke zelfstandigheden, dan ontstaat er op nog andere wijze cyankalium; de ammonia, bij de ontleding dier stoffen in hoogen warmtegraad te voorschijn tredende, levert cyankalium, wanneer zij met een glocijend mengsel van koolzure kali en kool in aanraking komt. Bij het gebruiken van opene smeltbakken, moet de vuurhaard op eene eigenaardige wijze ingerigt wezen , opdat de gesmoltene massa alleen met reducérende gassen in aanraking kan komen, daar de zuurstof het cyankalium weldra in cyan- zure kali veranderen zou. Daarom leidt men de dampkringslucht door eene laag gloeijende brandstof, om haar van alle zuurstof te berooven.
Het is nog niet duidelijk, waar de groote hoeveelheid stikstof blijft, die men in den smeltbak niet terugvindt. Het ontwijkend ammonia neemt niet zooveel, dat gemeld verlies daaruit verklaard kan worden, en het schijnt wel, dat de stikstof zelve ontwijkt, — ’t geen bevestigd wordt door de waarneming van Reiset, dat ook bij de verrotting stikstof ontwijkt. De gesmoltene massa bevat cyankalium, onontleed gebleven koolzure kali, zwavelkalium, kool, ijzer, fijn verdeeld zwa- velijzer,zwavelijzerkalium, kiezelzurekalien natronsilicaten, maar geen bloedloogzout. Dit kan in den gloeijenden smeltbak niet ontstaan, want als men droog bloedloogzout in een ijzeren schaaltje verwarmt tot gloeihitte toe, dan wordt het ijzereyanure ontleed, er ontwijkt stikstof, en er blijft kool-ijzer achter met onontleed cyankalium. Vermengt men vóór het gloei- jen het bloedloogzout met koolzure kali, dan ontbindt zich de kali met het cyanijzer in cyankalium en ijzeroxydule, en dit laatste wordt bij aanwezigheid van kool tot metallisch ijzer gereduceerd. Behandelt men de gesmoltene massa met water, dan ontbindt zij zich in een oplosbaar en in een onoplosbaar gedeelte, wier bestanddeelen op elkander werken, zoodat eindelijk het oplosbare gedeelte, de bloedloog, ferrocyankalium, koolzuur kali, zwavelzuur kali, zwavelkalium, kiezelzuur- en chloorkalium bevat, terwijl in het onoplosbaar gedeelte zich kool, metallisch ijzer, zwavelijzer, onoplosbare kali- en natronsilicaten en eindelijk de onoplosbare bestanddeelen van de asch der gebruikte bewerktuigde stoffen bevinden.
Hierbij voegt zich ook het geheele natron-gehalte der potasch, zoodat in de bloedloog geen natron gevonden wordt.
Hoe het bloedloogzout bij het behandelen der gesmoltene massa met water ontstaat, blijkt uit de werking van eene cyankalium- oplossing op ijzer, ijzeroxyden en zwavelijzer. Metallisch ijzer wordt namelijk door cyankalium, bij afsluiting der lucht, evenals door verdunde zuren, onder ontwikkeling van waterstof opgelost, en er komen bloedloogzout en bijtende kali te voorschijn. Men verkrijgt dezelfde voortbrengselen uit ijzer- oxyde en cyankalium, en gebruikt men ijzer- oxyde-zouten, zoo verkrijgt men de daarmede overeenstemmende kali-zouten. Bij het aanwenden van zwavelijzer erlangt men bloedloogzout en zwavelkalium. De toevoeging van ijzer aan de gesmoltene massa doet geen bloedloogzout ontstaan, maar wordt gebruikt ten behoeve van het zwavelgehalte der pot- asch. Zwavelzure kali immers, in de potasch steeds aanwezig, geeft bij het gloeijen met kool dubbel zwavelkalium, en als dit in aanraking komt met cyankalium, dan levert het zwavelkalium en zwavelcyankalium; dit laatste neemt echter aan de vorming van bloedloogzout geen deel. Na het verkrijgen der loog kost het weinig moeite, om bloedloogzout in kristallen te bekomen.
Van deze methode verschilt die van Laming; deze leidt ammonia door een stel van ketels, waarin kool, met koolzure kali verzadigd, tot gloeijens toe wordt verhit. Eerst ontstaat er cyan-ammonium, dat, met kali in aanraking gebragt, zich weder ontbindt in cyankalium en ammonia. Wanneer men over kolen, die met potasch doortrokken zijn, bij roodgloeihitte stikstof leidt, dan ontstaat er cyankalium. Men heeft dit gebruikt tot bereiding van bloedloogzout uit dampkringslucht, namelijk door deze te leiden door eene buis met gloeijende kolen en daarna deze van zuurstof beroofde lucht met de kalihoudende kool in aanraking te brengen. Is er genoeg cyankalium gevormd, dan loogt men de kool uit en verandert de oplossing door digestie met ijzer of ijzerverbindingen in bloedloogzout. Deze bereidingswijze is echter wegens hare kostbaarheid buiten gebruik geraakt.
Waar steenkolen en de bijproducten van het lichtgas niet duur zijn, mengt men in een gesloten bak, met een roertoestel voorzien, zwavelkoolstof met geconcentreerd zwa- vel-ammonium, en men verwarmt het verkregen ammonium sulphocarbonaat in een distilleerketel tot 100° C. De ontwijkende dampen worden gecondenseerd, met zwavelkalium verzadigd en bij de volgende maal gebruikt. Het overblijvende van de distillatie, het zwavel-cyankalium, wordt gedroogd en in een gegoten ijzeren bak met ijzer zamen- gesmolten. De gesmoltene massa geeft bij het uitloogen zwavelijzer en eene oplossing van bloedloogzout, die bij de verdamping kristalliseert. Met het oog op deze methode heeft Fleck zich beijverd, om bloedloogzout uit ammonia-zouten te verkrijgen.
Door de werking van een mengsel van zwavelzuur ammonia, zwavel en kool op smeltend zwavelkalium ontstaat in de eerste plaats zwavel-cyankalium. Zwavelwaterstof en zwavel-ammonium ontwijken in een gasvormigen toestand, zoodat de helft der in de zwavelzure ammonia gebruikte stikstof als cyan in de gesmoltene massa blijft, terwijl het andere gedeelte door middel van condensatie- toestellen weder in zwavelzure ammonia kan worden omgezet. Het zwavelcyankalium, wordt onder den invloed van metallisch ijzer in cyankalium en zwavelijzer herschapen, en dit laatste dient voor de vorming van bloedloogzout. Na de invoering van het aniline-blaauw is de bereiding van bloedloogzout zeer verminderd.
Het bloedloogzout kristalliseert bij langzaam afkoelen zijner oplossing in groote quadraat-octaëders, wier hoeken en kanten doorgaans afgestompt zijn, terwijl zij 3 moleculen kristalwater bevatten en tot formule hebben Ka4 Cy3 Fe 4- 3 H2 O. De kristallen zijn citroengeel, zeer week, in ééne rigting gemakkelijk splijtbaar tot buigzame blaadjes, oplosbaar in water, maar onoplosbaar in wijngeest. Het bloedloogzout smaakt bitter, zoetzoutachtig en is niet vergiftig. Bij 100° C. verliest het zijn water en bij eene hoogere temperatuur wordt het, onder het ontwijken van stikstof, in cyankalium en koolijzer ontleed. Verdund zwavelzuur ontwikkelt daaruit alleen bij warmte blaauwzuur, en er blijft eene lichtblaauwe stof achter, die men als ferrocyankalium kan beschouwen.
Met geconcentreerd zwavelzuur. geeft bloedloogzout een stroom kooloxyde, zoodat men dit gas met voordeel uit bloedloogzout en zwavelzuur bereiden kan. Zelfs de fraaiste kristallen van bloedloogzout bevatten dikwijls zwavelzure kali, zelfs tot 14% toe. Het is dus van belang het zuiver gehalte van gekocht bloedloogzout te bepalen. Is het vermengd met zwavelzuur, dan geeft het met chloorbaryum een neerslag, die niet oplost in salpeterzuur. Voorts wordt genoemd gehalte bepaald volgens de methoden van de Haen en van Hofmann door middel van overmangaan- zure kali.
Het rood bloedloogzout (ferridcyankalium, kalium-ijzercyanide, blaauwzuur ijzeroxyde- kali of zout van Gmelin) is door Gmelin ontdekt. Om het te verkrijgen, leidt men chloor door eene warme oplossing van geel bloedloogzout van 12° B., en wél zoolang totdat een droppel met eene zeer verdunde ijzer- oxyde-oplossing geen blaauwen neerslag vormt, maar nog donkerder kleur vertoont. Men moet zich juist bij dat punt bepalen, omdat anders het zout weder ontbonden wordt. Alsdan laat men de oplossing met spoed verdampen tot 27° B., waarna men haar filtreert en langzaam laat afkoelen. Het chloor heeft aan het geel bloedloogzout het vierdedeel van zijn kalium ontnomen, — het gevormde, zeer oplosbare chloorkalium blijft in de moederloog, en het niet zeer oplosbare rood bloedloogzout kristalliseert in fraaije roode kristallen. Schönhein verandert het geel bloedloogzout in rood bloedloogzout door ozon, hetwelk in lood- superoxyde of bismuthsuperoxyde aanwezig is.
Wanneer men eene oplossing van geel bloedloogzout met eene van genoemde zelfstandigheden kookt, dan wordt een deel van het kalium tot kali geoxydeerd, en er ontstaan enkelvoudige oxyden. De vrije kali zou echter het ferridcyankalium, onder ontwikkeling van zuurstof, weder in ferrocyankalium veranderen, en om die reden leidt men gedurende het koken koolzuur in de oplossing, hetwelk de kali in koolzure kali omzet. Het lood- ofbismuthoxyde wordt door eene chloor-kalkoplossing weder in superoxyde veranderd, en het roode bloedloogzout door kristallisatie van de koolzure kali gescheiden. Men verkrijgt op deze wijze 70 tot 75 % rood bloedloogzout.
Rood bloedloogzout kristalliseert in glansrijke, geelachtig-roode prisma’s of in donker- roode bladen. De kristallen zijn watervrij, springen knetterend vanéén bij verwarming, en geven cyangas en een weinig stikstofgas, terwijl zij geel bloedloogzout, cyankalium, koolstofyzer en Berlijnsch blaauw achterlaten. In de vlam eener kaars verbrandt het zout met knetterend rondspatten van vonken, en met salpeterzure ammonia ontploft het. Het is in water en ook eenigzins in wijngeest oplosbaar, en het dient tot een uitmuntend reagens voor ijzeroxydule, met welks zouten het een donker-blaauwen neerslag vormt. De oplossing ontleedt zich weldra in geel bloedloogzout en Berlijnsch blaauw.
Bij aanwezigheid van voor oxydéren vatbare ligchamen, bijvoorbeeld schoon papier, geschiedt de ontbinding zeer spoedig. Daarbij ontstaat, bij ontbinding van water, cyanwaterstofen ijzercyanure, terwijl de zuurstof van het water oxydérend werkt. Het zout is watervrij en niet vergiftig. Het dient den ververs tot bereiding van kali-blaauw , en, wegens zijne eigenschap om organische zelfstandigheden in eene alkalische oplossing zeer sterk te oxydéren, tot enlevage bij het drukken van katoenen en linnen stoffen, om op bepaalde plaatsen sommige kleurstoffen te vernietigen. Men onderzoekt de deugdzaamheid van het zout op verschillende wijzen.
Liesching reduceert rood bloedloogzout met vijfvoudig-zwavelarsénicum-zwavelnatrium, waarbij een cochenille-aftreksel tot maatstaf dient. Br. Koen reduceert het zout door het te koken met loodoxyde en kali, en titreert het hierbij gevormde gele bloedloogzout met overmangaanzure kali. Mohr doet eene kokend heete en zeer alkalische oplossing van het zout neerslaan met ijzervitriool, totdat de aanvankelijk gele neêrslag van ijzerhydroxyde door het gevormde ijzeroxydule-oxyde zwart wordt. Dan filtreert hij daarvan een bepaald gedeelte, voegt er zuur bij en titreert met overmangaanzure kali. Leussen ontbindt het rood bloedloogzout door iodkalium en zoutzuur, waarbij ferrocyanwaterstofzuur en vrij iodium ontstaan. Mohr vormt dan nog een neêrslag met zinkvitriool, opdat het vrije iodium niet op het ferrocyanwaterstofzuur werke, en neutraliseert en titreert het vrije iodium (zie verder Cyan).