Onder dezen naam vermelden wij:
Richard Bleek, geboren te ’s Hage in 1670. Hij zou tot tooneelspeler worden opgeleid, maar oefende zich met ijver in de schilderkunst, en begaf zich vervolgens gedurig naar Londen, waar hij vele portretten schilderde. In 1695 of 1696 werd het vaartuig, waarop hij zich bevond, door een Franschen kaper in den grond geboord en hij-zelf na langdurig rondzwemmen en vergeefsche smeekingen ten laatste door den vijand gered. Arm en berooid keerde hij derhalve terug, maar weldra ging hij op nieuw naar Engeland en eindelijk vestigde hij er zich met zijn huisgezin. Zijn zoon Pieter Bleek, een bekwaam portretschilder en graveur, woonde desgelijks te Londen, en overleed aldaar in 1764.
Friedrich Bleek, een ervaren uitlegkundige en criticus. Hij werd geboren te Arembök in Holstein op den 4den Junij 1793, studeerde eerst te Kiel en vervolgens te Berlijn in de godgeleerdheid, vestigde zich in laatstgenoemde stad als privaat-docent en werd er in 1823 buitengewoon hoogleeraar in de theologie. Toen Lücke in 1828 van Bonn naar Göttingen vertrok, werd Bleek zijn opvolger, en deze overleed aldaar op den 27sten Februarij 1859. Hjj heeft onderscheidene werken geschreven van godgeleerden inhoud.
Wilhelm Heinrich Immanuël Bleek, een verdienstelijk taalkundige en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Berlijn den 8sten Maart 1827, bezocht het gymnasium te Bonn en legde zich aldaar aan de universiteit en later aan die te Berlijn met ijver toe op de Oude letteren. Hij strekte zijne studiën vervolgens uit tot de Afrikaansche talen en begaf zich in 1855 naar Port Natal, waar hij in den bisschop Colenso een getrouwen raadsman en beschermer vond. Hij reisde er 17 jaar in het binnenland en vertoefde soms maanden aaneen in de hutten der inboorlingen, om zich met den toestand en de taal van deze bekend te maken.
In November 1856 bezocht hij de Kaapstad, waar hij door de Engelschen gouverneur sir George Grey met de meeste voorkomendheid bejegend werd. Bleek was dan ook bereid, eene betrekking te aanvaarden, die hem door den gouverneur werd aangeboden, en hij had toen de gelegenheid, om zijne opmerkingen aangaande de Afrikaansche talen te rangschikken. De vrucht van dezen arbeid is zijn merkwaardig werk “Sir George Grey’s Library (Capetown, 1858 en 1859, 2 deelen)”. In 1859 keerde hij tot herstel zijner gezondheid naar Europa terug en sleet er den winter in het zuiden van Frankrijk. Ook na dien tijd heeft hij onderscheidene geschriften uitgegeven over de Afrikaansche, Nieuw-Hollandsche en Polynésische talen, alsmede eene Latjjnsche spraakkunst (1863).