Bakoe of Baku, afkomstig van de Perzische woorden Baad-koe of bergwind, is eene havenstad en vesting aan de westkust van de Caspische zee, aan de zuidzijde van het schiereiland Apsjeron, in het Transcaucasischc gouvernement Sjamasja. Zij is omgeven door eene gracht en door een dubbelen steenen muur en heeft daarbuiten eene voorstad , die door Tartaren, Arméniërs en gedeeltelijk door Russische soldaten wordt bewoond. Er zijn tusschen de 5- en 6000 inwoners.
Men vindt er, behalve eene Grieksch-Russische en Arménische kerk, een groot aantal moskeeën en ruime karavansera’s. In het noordwestelijk gedeelte, op een heuvel, verheft zich het paleis van den Sjach.
Bakoe is thans het station der vloot en bezit eene ruime, veilige reede met eene diepte van 3 tot 4 vadem. Er wordt veel zout en naphtha uitgevoerd naar Perzië en veel hout uit Koeban ingevoerd. Merkwaardig zijn in den omtrek de talrijke naphtha- of steenolie-bronnen. Zij bevinden er zich vooral op eene vlakte, welke 3/4 uur gaans lang en ½ kwartier uur gaans breed is. Hier liggen bij het dorp Sarakhani 16 bronnen. Reeds in de 15de eeuw werd daarmede een belangrijke handel gedreven. Het zoogenaamde “eeuwige vuur van Bakoe” bevindt zich ten noordoosten van de stad tusschen de dorpen Sarakhani en Emir Hadsjan.
De vlam rijst hier uit kloven in den muschelkalk omhoog en wordt gevoed door waterstofgas, vermoedelijk met koolstof vermengd, dat zich onophoudelijk onder den bodem ontwikkelt. Die vlam is geelachtig wit en geeft geene groote warmte. De geheele omtrek is er vulkanisch. In 1827 rees bij het dorp Jokmali, ten westen van Bakoe, eene prachtige vuurzuil omhoog; ook heeft men er slijkvulkanen en dergelijke vulkanische verschijnselen. De grond is er hier en daar zoo sterk van naphtha doortrokken, dat de bewoners in hunne huizen een dikken leemvloer leggen, om het oprijzen van den naphtha-damp te beletten. Intusschen behouden zij op eene bepaalde plaats eene kleine opening, waar zij, wanneer zij licht of vuur verlangen, dien damp met een brandend stukje hout aansteken. Daar werd derhalve reeds gas gebrand, toen men er in Europa nog niet aan dacht.
In dat oord verheft zich van ouds de gewijde vuurtempel Atesjga, het heiligdom der Ghebers of Vuuraanbidders, werwaarts zij zich ter bedevaart begeven. De stichting van Bakoe zelve wordt door de inwoners toegeschreven aan Iskender of Alexander de Groote. Ongetwijfeld is deze stad intusschen meer dan 8 eeuwen oud, want volgens een berigt van den Arabier Masoedi was zij in het jaar 972 na Chr. onder den naam van Nefata bekend. De Russen veroverden haar in 1723, maar gaven haar in 1735 aan de Perzen terug. In 1796 onderwierp zich Hussein Koeli Khan, beheerscher van Bakoe, vrijwillig aan de Russen. Hij ontvlood echter, toen de bevelhebber van Georgië, vorst Lizianow, bij Bakoe door sluipmoordenaars werd gedood. Na dien tijd is de stad in het bezit der Rassen gebleven.