Augereau (Pierre François Charles, duc de Castiglione), maarschalk en pair van Frankrijk, werd geboren te Parijs den 11den November 1757. Hij was de zoon van een fruitverkooper in de voorstad St. Marceau. Hij trad als carabinier in Fransche dienst en ging vervolgens over in het Napelsche leger.
Tot 1787 bleef hij gemeen soldaat en voorzag vervolgens als schermmeester in zijne behoeften. Toen in 1792 vele Franschen het koningrijk moesten verlaten, begaf zich Augereau naar het Fransche zuiderleger, waar hij door zijne vermetele ondernemingen weldra grooten roem verwierf, zoodat hij reeds in 1792 bij de Armée des Pyrenees orientales als brigadegeneraal onder Dugommier diende. Het veroveren der geschutgieterij te La Muga, de verovering van Collioure, Bellegarde en Figuëras, en vooral de glansrijke overwinning op generaal Hurragaray bij St. Thomas aan de Fluvia behooren tot de schitterendste heldenfeiten van Augereau in die dagen. Nieuwe lauweren verkreeg hij in 1796 als divisiegeneraal en opperbevelhebber van het Italiaansche leger bij Loano, Millesimo en Montenotte, Dego en vooral bij het bestormen der brug van Lodi. Op last van Napoleon begaf hij zich naar den Kerkelijken Staat. Hij rukte over de Po bij Borgo Forto, maakte zich meester van Bologna, onderdrukte een oproer in Romagna en noodzaakte den Paus, om vrede te sluiten met de Republiek. Daarna bezette hij aan de beneden-Etsch Legnano, Ronco en Brescia en verdreef den vijand uit zijne voordeelige positie te Castiglione.
Terwijl Würmsser binnen Mantua was ingesloten, rukte hij met Masséna den Oostenrijkschen generaal Alvinczy te gemoet en droeg niet weinig bij tot de zegepraal bij Arcole. In den aanvang van 1797 versloeg hij bij Anghiari den Oostenrijkschen generaal Provera, verbrandde de brug over de Etsch, zette de Verslagenen na tot aan Castellaro en dwong den generaal, zich bij Favorite met 5000 man, 700 paarden, 22 kanonnen en den geheelen voorraad over te geven. Nadat Mantua door de Franschen was ingenomen, begaf Augereau zich op last van Napoleon naar Parijs, om er aan het Directoire 62 veroverde Oostenrijksche vaandels te overhandigen, maar eigenlijk om er de beoogde wijziging in de regering te bevorderen. Diensvolgens ontving hij vóór de revolutie van den 18den Fructidor (4 September 1797) het opperbevel over de Nationale garde. Aan het hoofd eener afdeeling drong hij in de zaal van het Wetgevend Ligchaam, deed de verdachte personen in den Temple opsluiten en werd door de bovendrijvende partij met den naam van “redder des vaderlands” bestempeld.
Daarna werd hij benoemd tot bevelhebber van het Rijn- en Moeselleger, en in 1798 stond hij aan het hoofd der 10de divisie te Perpignan. Een jaar later was hij voor het departement Haute-Garonne lid van den Raad der vijfhonderd te Parijs. Kort daarna keerde Bonaparte uit Egypte terug, en Augereau zag zich benoemd tot bevelhebber van een Fransch-Nederlandsch leger van 20000 man. Hiermede versloeg hij in September 1800 den landstorm van Mainz en den Oostenrijkschen generaal Simptschen. Een wapenstilstand maakte een einde aan de vijandelijkheden, maar bij het hervatten van den oorlog bezette hij Aschaffenburg en Schweinfurt, deed door generaal Dumonceau Würzburg innemen, behaalde nogmaals eene overwinning op Simptschen bij Burg-Eberach en hield stand tegen de overmagt bij Altorf, Neukirchen en Fischbach.
Na den vrede van Luneville (1801) woonde hij op een buitenverblijf bij Melun, maar in 1803 werd hij door den Eersten Consul aan het hoofd geplaatst van het 7de legercorps. Hiermede trok hij naar Vorarlberg en noodzaakte er den generaal Jellachich (Jellasjisj) om zich over te geven. In den oorlog met Pruissen nam hij deel aan den slag bij Jena. Bij Eylau verscheen hij daags vóór den slag (8 Februarij 1807). Door de Russen aangetast, stelde hij er zich met de zijnen bloot aan het hevigste vuur en bijna zijne geheele afdeeling bezweek in dien vreeselijken strijd. — Na den afloop van dezen vroeg hem Napoleon : “Waar zijn uwe grenadiers?” — “Voor uwe Majesteit gesneuveld!” was het stoute bescheid van Augereau. Dit antwoord gaf welligt aanleiding tot zijne terugzending naar Frankrijk, waar hij rust had tot 1809. Toen droeg Napoleon hem den last op, om Gerona te bezetten en de oproerlingen in Catalonië te tuchtigen. Na de overwinning bij Vich (20 Februarij 1810) viel hij op nieuw in ongenade. Hij werd teruggeroepen naar Frankrijk, en eerst in 1812 werd hij aan het hoofd gesteld van het 11de legercorps, dat te Berlijn zich vormde. Gedurende den veldtogt in Saksen verzamelde Augereau, als gouverneur van Frankfort en Würzburg, het reserveleger, dat in het begin van October oprukte naar Leipzig. Op weg derwaarts behaalde hij eene overwinning op Thielemann. Gedurende den slag bij Leipzig verdedigde hij een geheelen dag een boschje, waaruit hij eindelijk voor de overmagt wijken moest.
Toen de Geallieerden in Frankrijk trokken, werd Augereau naar Lyon gezonden, om er een leger bijeen te brengen; daarmede deed hij den Oostenrijkschen generaal Bubna van St. Georges tot aan Maijon achterwaarts wijken. Niet lang daarna onderteekende hij de capitulatie van Lyon en onderwierp zich aan Lodewijk XVIII, zoodat hij medewerkte tot de verbanning van Napoleon. Hij werd dan ook bij zijne komst te Parijs tot lid van den Raad van Oorlog, tot ridder van den Heiligen Lodewijk en tot pair van Frankrijk benoemd. In Maart 1815 werd hij belast met het opperbevel over de 14de militaire divisie te Caen.
Kort daarna landde Napoléon in Frankrijk, en schoon deze zijn voormaligen generaal een verrader noemde, was Augereau niet ongezind, hem hulde te bewijzen. Na de nederlaag van Bonaparte en den terugkeer des Konings, herkreeg Augereau zitting in de Kamer der pairs en hij werd lid van den krijgsraad, voor welken Ney moest teregt staan. Daar de krijgsraad zich echter in deze zaak onbevoegd verklaarde, werd Ney voor de Kamer der pairs geroepen en ter dood veroordeeld. Augereau, die zulk een vonnis in de verte niet had vermoed, werd er zoo smartelijk door getroffen, dat hij zich op zijn landgoed La Houssaye afzonderde en hier den 16den Junij 1816 overleed.