Aubaine (Droit d’), jus albingii, van het latijn, alibi natus, dat is, elders geboren, vreemdelingsregt, was in vroegere tijden het regt van de overheid, om zich voor het geheel of voor een deel de nalatenschap toe te kennen, met uitsluiting van de wettige erfgenamen, die een vreemdeling in het land zijner inwoning naliet.
Aubain is hij, die aan dat regt onderworpen is; aubinage heet het deel der erfenis, dat krachtens dat regt den vorst of der overheid ten deel viel.
De veranderde begrippen in het volkenregt omtrent de nationaliteit en hare regtsgevol- gen, de mildere toepassing van de gastvrijheid en de overtuiging, dat het in ’t belang van alle natiën is, om bij het toenemend verkeer overal de privaatburgerlijke regten te kunnen uitoefenen, hebben het regt zijne beteekenis doen verliezen en in de beschaafde staten tot geheele afschaffing er van geleid.
Vele Duitsche Staten hieven het op bij onderlinge verdragen; in 1790 schafte de Nationale Conventie het in Frankrijk af. Het Nederlandsch Burgerlijk regt behelsde tot vóór korten tijd, in navolging van andere wetboeken, eene bepaling, die in hare werking en gevolgen wel eenigzins aan het droit d’aubaine deed denken, hoewel zij in werkelijkheid daarmeê niet te maken had. Geen vreemdeling is bevoegd, zoo luidde het, om als erfgenaam op te treden in de goederen, welke zijn bloedverwant, hetzij vreemdeling, hetzij Nederlander, in het koningrijk bezit, dan alleen in de gevallen waarin een Nederlander van zijn bloedverwant, goederen in het land van dien vreemdeling bezittende, zoude kunnen erven en op dezelfde wijze.
Op grond van de in dit artikel geëischte reciprociteit hadden de beschaafde landen on- derling vele tractaten gesloten tot regeling van het erfregt.
Thans is die vreemde uitzondering op den regel, die hier van kracht is, dat “het Burgerlijk regt van het koningrijk hetzelfde is voor vreemdelingen als voor Nederlanders”, vervallen.