Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Aethiopië

betekenis & definitie

Aethiopië is de oude geographische naam van het niet naauwkeurig afgebakende, ten zuiden gelegen gewest, dat den Aethiopiërs, het door de zon gebruinde menschengeslacht, tot woonplaats verstrekt. In meer beperkten zin verstaat men onder Aethiopië het land, dat ten zuiden van Egypte langs de Nijl tusschen Libye en de Arabische golf gelegen is — dus het hedendaagsche Nubië en Abyssinië met Kordofan en Darfoer. Bij Homerus komen de Aethiopiërs voor als de “verst verwijderden, die verdeeld wonen, namelijk sommigen ten oosten en anderen ten westen.”

Tot hen, “de vlekkeloozen”, begaven zich de goden en hadden een welbehagen in hunne hecatomben — eene sage, die op een volk schijnt te wijzen, dat in het zuiden gevestigd was en zich door zijne godsdienstigheid onderscheidde. Herodotus verdeelt de Aethiopiërs in oosteljjke of sluikharige en in westelijke of wolharige (Negers), maar hij plaatst eerstgenoemden in Azië. Volgens hem staan de Neger-Aethiopiërs op den laagsten trap van ontwikkeling, terwijl hij op het land der oostelijke Aethiopiërs, vooral op Meroë wijst, als den zetel eener aloude beschaving. Dezelfde schrijver noemt, als stammen der oostelijke Aethiopiërs, de Makrobiërs (Langlevenden), de Ichthyopha-gen (Vischeters), de Troglodyten (Holbewoners) en de Automolen of derwaarts verhuisde Egyptenaren, en als hoofdstad des lands Meroë. Naauwkeuriger berigten vinden wij bij Ptolemaeus, die een groot aantal Aethiopische volken opnoemt en van eene hoofdstad Auxume (Axum) gewaagt. Volgens Plinius was de 'Nijl de grensrivier tusschen Oost- en West-Aethiopië. Het eerste, dat bij uitnemendheid Aethiopië werd genoemd, bevatte hoofdzakëlijk het oude, beschaafde Meroë, dat in het hedendaagsche Nubië of Sennaar gelegen was. Van daar was de 25ste dynastie van het oud-Egyptische rijk afkomstig, die door een veroveraar uit het zuiden, Sabakon genaamd, werd gesticht en de Aethiopische geheeten. Later gaf men den naam van Aethiopië aan de Christelijke Staten in Abyssinië. De Aethiopische Christenen zijn dus de hedendaagsche Christelijke Abyssiniërs, wier taal men ook wel de Aethiopische noemt, terwijl de naam Aethiopië nagenoeg uit de aardrijkskunde verdwenen is. Men zie verder onder het woord Abyssinië. Men heeft in den laatsten tijd de gewesten aan den middelloop van de Nijl met wetenschappelijke naauwkeurigheid onderzocht en men geeft aan de overblijfselen van vroegere beschaving, in die oorden gevonden, den naam van Aethiopische oudheden. Op den regter oever der rivier, boven den mond der Astaboras, waar vermoedelijk het oude Meroë gelegen was, vindt men de bouwvallen eener doodenstad, boven welke zich in de tachtig pyramiden verheffen. Vele van deze zijn reeds ingestort en in vormlooze puinhoopen herschapen , — bij de overige vindt; men beeldhouwwerken, die aanduiden, dat deze reuzengevaarten de graven zijn van Aethiopische koningen. Zij zijn 16 tot 24 Ned. el hoog. De gevels bij de ingangen zijn fraai versierd en wijzen ons op den oorsprong der Egyptische tempel-voorhoven. Eene gaanderij is met een gewelf gedekt, zoodat men de uitvinding der booggewelven aan de Aethiopiërs toeschrijft. Verder in het binnenland vindt men de puinhoopen van een ontzettend groot gebouw, dat vier gevels heeft, elk van 220 tot 256 el. De bouworde en beeldhouwwerken wijzen er op eene koninklijke residentie gedurende den tijd der overstrooming, maar tevens op een tijdperk, waarin de Aethiopische kunst reeds ten val neigde. Een geheel ander, en wel een bepaald priesterlijk karakter dragen de bouwvallen van Dsjebel el Birkel. Zij liggen, ruim een uur gaans van het vlek Merawah, op eene hoogte in eene vlakke landstreek. Twee groepen van pyramiden omgeven er in een halven cirkel de overblijfselen van 8 tempels. Deze gebouwen onderscheiden zich door hunne eenvoudigheid. Lotus-bloemen en het hoofd van Isis vormen het eenige sieraad der zuilen. In eene grafkamer ziet men eene offerande van den Aethiopischen koning Tirhaka in steen gehouwen. De stijl dezer beeldhouwwerken gelijkt zeer op dien der Egyptische, en daar het vorstenhuis van dien Koning ook heerschappij voerde over Egypte, zijn zij voorzeker door de hand van een Egyptischen kunstenaar vervaardigd. Op eenigen afstand van de overigen verheft zich een zeer groote tempel ter lengte van bijna 180 el, van binnen en van buiten met een tallooze menigte zuilen versierd. Eene enkele van deze staat nog in den alouden stand, en haar kapiteel heeft de gedaante eener lotus-bloem. De geheele westzijde van den voorhof is bedekt met eene groote afbeelding van een veldslag, welke door den tijd nagenoeg is uitgewischt. Ook op de andere zijmuren van het gebouw vindt men prachtige beeldhouwwerken, die in sierlijkheid van groepering en in keurigheid van uitvoering niet behoeven onder te doen voor de fraaiste overblijfselen der Egyptische kunst. Een bewijs, dat de Egyptische en Aethiopische heerschappij in die streken elkander dikwijls afwisselden, zien wij in de bouwvallen van Solib en Amorah — weleer vermoedelijk Phthuris en Berethis genaamd. In de bouwvallen van eerstgenoemde plaats vinden wij den Egyptischen, in die van laatstgenoemde den zuiver Aethiopischen stijl. Daarentegen zijn de tempels te Semnah Egyptisch, terwijl nieuwe beeldhouwwerken uit den Romeinsch-Egyptischen tijd er de oude hebben verdrongen. Die gedenkteekenen van het verledene zijn waarschijnlijk duizende jaren oud. Eenige invloed van den Egyptischen stijl is in de oudste Aethiopische kunstgewrochten nergens te zien. Men bemerkt dien eerst een paar duizend jaar vóór den aanvang onzer jaartelling, en vermoedelijk zijn de beide volkeren in de 15de en 16de eeuw vóór Christus het meest met elkander in aanraking geweest. Als wij de pyramiden van Meroë beschouwen als de oudste gedenkteekenen der Aethiopische kunst, dan vinden wij in den tempel van Tirhaka, in de 8ste eeuw vóór Christus gesticht, de grens, achter welke zij hare eigenaardigheid verliest en met de Egyptische zamensmelt. Zij verdwijnt eindelijk met de oude beschaving, de magt en den luister van Aethiopië. Vier eeuwen later, onder de heerschappij van den Grieksch-gezinden koning Erkamon, die de priesters vermoordde en de rijkswetten vernietigde, kwam Aethiopië geheel en al in verval, en zijne nationale kunst verdween. In de latere bouwgewrochten ontwaart men den Grieksch-Egyptischen bastaardstijl, waarmede later de Romeinsche zich vermengde. Den naam van Aethiopischen archipel geeft men aan eenige eiland-groepen — de Seychellen, Amiranten, Zeven Broeders enz.—, die in het westelijk gedeelte van den Indischen Oceaan, tusschen 3° en 12° Z.B., en 62° en 82° O.L., tusschen de Seychellen en Madagascar gelegen zijn. Met den naam van Aethiopische zee heeft men wel eens het zuidelijk gedeelte van den Atlantischen oceaan bestempeld. Met het Aethiopische ras bedoelen de ethnologen de inboorlingen van Afrika en Australië. Nog dienen wij een en ander te vermelden omtrent de Aethiopische taal- en letterkunde. Die taal, sedert de 14de eeuw tot de doode behoorende en alleen als schrijftaal bekend, is een Semitische tak, die blijkbaar veel overeenkomt met het Arabisch. Bij het volk droeg zij den naam van Lesana gees (gees-taal) of Lesana masjaf (boekentaal). Van de eerste ontwikkeling dezer taal is weinig bekend. Na de invoering van het Christendom ontstond eene uitgebreide litteratuur in de Gees-taal. Deze hield stand zoo lang de Aethiopische koningen te Axum gezeteld waren, maar zij werd in de 14de eeuw allengs door het Amharisch verdrongen. Deze is door Icon-Imlak in gebruik gebragt en tot hoftaal verheven. De Gees-taal verdween uit den mond des volks en veranderde in de taal der geleerden, die heden ten dage zelden gesproken, maar wel geschreven wordt, terwijl het Amharisch geene schrijftaal is. Het alphabeth der Gees-taal telt 26 letters. De klinkers worden aangeduid door kleine haakjes, aan de medeklinkers vastgehecht. De stamwoorden der taal zijn voor een derde deel aan het Arabisch — voor ’t overige veelal aan het Arameesch en Hebreeuwsch ontleend. De Aethiopische letterkunde is — met uitzondering van eenige opschriften — afkomstig uit den Christelijken tijd en hoofdzakelijk van godsdienstigen en kerkelijken inhoud. Reeds in de 4de eeuw werd de geheele Bijbel — het Oude Testament uit het Grieksch van den Septuagint — in het Aethiopisch vertaald. Voorts heeft men in deze taal vele overzettingen van Apocryphe boeken, waarvan de oorspronkelijke Grieksche opstellen zijn verloren gegaan. De meeste Aethiopische handschriften zijn te Parijs, Oxford, Petersburg, Rome, Frankfort aan de Main en Tübingen.